03 oktober 2003

Toeristenbelasting / Verboden differentiatie; gelijkheidsbeginsel

Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 ter zake van het houden van verblijf met overnachten een voorlopige aanslag toeristenbelasting opgelegd naar een tarief van 6 procent, welk tarief wordt berekend over de vergoeding die ter zake van het verblijf met overnachten in rekening wordt gebracht. Het Hof heeft geoordeeld dat deze heffingsmaatstaf is te kenschetsen als een objectief criterium dat niet meer dan een indirect verband heeft met het inkomen van de toerist of de winst van het hotel, zodat geen sprake is van een verboden differentiatie naar het inkomen, de winst of het vermogen zoals bedoeld in artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat het bedrag van de belasting afhankelijk is van feiten en omstandigheden die verband houden met de duur van het verblijf en het aantal personen dat verblijf houdt, zodat er geen sprake is van strijd met het karakter en de rechtsgrond van de belasting. Daaraan doet niet af dat het hotel ook wel kamers verhuurt tegen een vaste prijs, onafhankelijk van het aantal personen dat in de kamer overnacht. Naar het oordeel van de Hoge Raad geven deze oordelen van het Hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat de bepalingen van de Verordening niet in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel. Volgens de Hoge Raad stond het de gemeente vrij om te oordelen dat een verblijf in een eenvoudig hotel en een verblijf in een comfortabel hotel geen gelijke gevallen zijn. Het beroep is ongegrond. (Hoge Raad 3 oktober 2003, nr. 38185, ECLI:NL:HR:2003:AL6974) Lees meer

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.