13 juni 2022Fiscaal advies

Het ijscokar-seizoen is losgebarsten!

Edwin Borghols

Fiscaal adviseur lokale belastingen

Sinds een aantal weken is hij weer te zien in het straatbeeld, de ijscokar. Een enkele doorgewinterde fiscalist denkt dan niet alleen aan ijs. Hij denkt ook meteen het ijscokar-arrest van de gemeente Epe.

In januari 2021 oordeelde de Hoge Raad in dit zeer belangrijke arrest dat de belastingrechter niet alleen moet toetsen of het besluit in kwestie (de aanslag) rechtmatig is maar ook of de belastingverordening waarop deze is gebaseerd op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Als er strijd zou zijn met de formele rechtsbeginselen (zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel) dan kan de belastingverordening, of een onderdeel daaruit, in het betreffende concrete geval buiten toepassing worden gelaten. Deze toets van de onderliggende belastingverordening zelf heet de exceptieve toetsing.

Wat was er aan de hand? Een ijsventer had sinds de 70-er jaren een standplaats voor zijn ijscokar in de gemeente Epe. De verordening precariobelasting kende al sinds jaar en dag een tariefplafond voor standplaatsen. Eind 2015 schafte de gemeente het maximum af en de ijscokarhouder ging opeens 300% meer betalen dan het jaar ervoor. Zonder dat hij gewaarschuwd was door de gemeente.

Nu was het laatste geen probleem volgens de Hoge Raad. Wel verwees ons hoogste rechtscollege de zaak door naar Hof Den Bosch om te laten onderzoeken of de gemeenteraad bij de afschaffing van het maximum de gerechtvaardigde belangen van de betrokken vergunninghouders had meegewogen. Als dat niet zo is, dan zou dit volgens de Hoge Raad kunnen meebrengen dat de verordening 2016 bij het opleggen van de aanslagen buiten toepassing moet blijven.

Daarmee voegt de Hoge Raad voor het fiscale recht een nieuwe sanctie toe aan zijn palet. Er was natuurlijk al de onverbindendverklaring, deels of geheel, van een belastingverordening, maar nu komt daar de buitentoepassingverklaring bij. Het kan dus zo zijn dat een overigens rechtmatige belastingverordening toch buiten toepassing blijft in een concreet geval omdat er niet voldoende weging van belangen heeft plaatsgevonden door de gemeenteraad. Als u hier meer over wilt lezen dan wijs ik u graag op het uitstekende artikel van mijn collega Arnaud Bruijns in het Belastingblad (2021/158).

U bent natuurlijk nieuwsgierig geworden naar de uitkomst van de zaak bij Hof Den Bosch van 23 maart 2022 (ECLI:NL:GHSHE:2022:936). Wat heeft het hof geoordeeld over de belangenafweging van de gemeenteraad van Epe in de vaststelling van de verordening precariobelasting 2016? Het liep slecht af voor de precarioheffing van de gemeente. Het oordeel komt neer op het volgende:

“De afschaffing van het gemaximeerd tarief is niet gemotiveerd en de gewijzigde verordeningen zijn onzorgvuldig voorbereid en vastgesteld. Het hof kan daardoor niet beoordelen of sprake is van schending van algemene rechtsbeginselen of algemene beginselen van behoorlijk bestuur ten aanzien van belanghebbende. De verordeningen worden voor dit geval buiten toepassing gelaten en de daarop gebaseerde aanslagen worden vernietigd.”

Dus niet alleen de verordening 2016 wordt buiten toepassing gelaten maar ook de verordeningen van latere jaren waarin deze bepaling is opgenomen.

Ik zoom op de uitspraak van het hof in. Allereerst bleek dat in het raadsvoorstel een korte algemene toelichting was opgenomen. Er was vermeld dat de wijziging van de precariobelasting een vereenvoudiging inhield. De precariobelasting werd afgeschaft, behalve voor standplaatshouders. Er werd voorgesteld om één tarief per 10 m2 per dagdeel te hanteren (dus geen degressie meer). Verder werd vermeld dat om macro gezien eenzelfde opbrengst voor standplaatsen te bereiken, het tarief verlaagd moet worden tot € 5,10 per 10 m2 per dagdeel (dat was eerst € 7,10) en dat dit tot een verschuiving leidt van de belastingdruk binnen deze groep ondernemers. De gevolgen werden als volgt beschreven:
Degenen met grote standplaatsen en/of die meerdere dagdelen per week daarvan gebruik maken gaan meer betalen dan nu en degenen met kleinere standplaatsen en/of die er maar één dagdeel per week staan, gaan minder betalen dan nu.

Het hof heeft een paar interessante overwegingen over de zaak. Het hof oordeelt onder andere:
In de afwegingen van de gemeenteraad, voorafgaand aan de vaststelling van de Verordening precariobelasting 2016, ontbreekt een motivering waarom de destijds bedachte tegemoetkoming werd afgeschaft. De enkele reden dat het systeem eenvoudiger moest worden, acht het hof daarvoor onvoldoende. Met belanghebbende is het hof van oordeel dat de afschaffing van het gemaximeerde tarief, dat gedurende dertig jaren werd gehanteerd, door de gemeenteraad had moeten worden bediscussieerd. De gemeenteraad heeft daarover geen vragen gesteld, omdat hij daartoe niet werd aangezet door het onderzoeksrapport. In dit rapport is het afschaffen van het maximumtarief als zodanig niet benoemd. Dat er geen vragen zijn gesteld betekent dus niet, zoals de heffingsambtenaar veronderstelt, dat alle belangen zijn meegenomen, maar juist dat het belang van degenen die meer gingen betalen, bijvoorbeeld seizoensverkopers, zoals belanghebbende, niet zijn meegewogen. De afschaffing van het maximumtarief is dus ten tijde van de vaststelling van de Verordening precariobelasting 2016 niet expliciet onder ogen gezien en dus niet gemotiveerd en deze afschaffing berust daarmee niet op een zorgvuldige besluitvorming.

Vanwege het ontbreken van elke motivering van de afschaffing van het maximumtarief en de onzorgvuldige voorbereiding en vaststelling van de Verordening precarioheffing 2016 kan het hof daarom niet beoordelen of er strijd is met algemene rechtsbeginselen of algemene beginselen van behoorlijk bestuur ten aanzien van belanghebbende. Het hof zal deze verordening daarom voor dit geval buiten toepassing laten. De aanslag precariobelasting voor 2016 wordt vernietigd.

Het gerechtshof geeft aan dat belangrijke wijzigingen, zoals de afschaffing van een maximum, door de gemeenteraad moeten worden bediscussieerd. Dat klinkt op zichzelf wel logisch en dat zou je ook wel verwachten. Maar de werkelijkheid is meestal anders. Niet zelden worden ook belangrijke wijzigingen in fiscale stelsels met een hamerslag afgedaan. Waarschijnlijk omdat voor alle betrokkenen volkomen duidelijk is wat er aan de hand is en wellicht ook hoe het uitpakt. Maar voor buitenstaanders is het dan de vraag of alle belangen wel voldoende zijn meegewogen. Deze nieuwe trend in de belastingrechtspraak, overgenomen van andere bestuursrechters, zal gemeenteraden gaan noodzaken om alle belangen transparant en in het openbaar debat mee te wegen. Het ligt voor de hand dat de raadsvoorstellen dus veel uitgebreidere belangenafwegingen zullen laten zien. Als de gemeenteraad deze afwegingen omarmt, dan heeft de belangenafweging op raadsniveau plaatsgevonden. Een discussie in de raadsvergadering is dan op zichzelf toch niet meer nodig. Het is wel te verwachten dat er meer discussie in de raad gaat plaatsvinden als de overwegingen en afwegingen duidelijker in beeld en kaart worden gebracht.

Hoewel ik niet verwacht dat dit voor iedere generieke tariefverhoging van een paar procent zal gaan gelden, zal het dus wel gelden voor belangrijke wijzigingen. Een heel belangrijke stelselwijziging die aanstaande is (hoewel de inwerkingtreding per 1 januari 2023 nog steeds in discussie is), is de Omgevingswet en de Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb). Denk alleen al aan de terugkeer van de milieuleges. Ga je daartoe over als raad? En zo ja, eerst met een ingroeivariant of staat 100% kostenverhaal meteen voorop? Daarnaast zullen er soms forse tariefwijzigingen moeten plaatsvinden om de nieuwe situatie van de knip tussen enerzijds gevolgklasse 1 en gevolgklasse 2 en 3, en anderzijds de bouwtechnische en de omgevingstechnische kant tot een aanvaardbare lastendruk te maken. Wie gaan er profiteren van het wegvallen van kosten bij de gemeente? Blijft er een acceptabele lastendruk voor burgers die straks ook een particulier bedrijf moeten inschakelen voor het laten uitvoeren van de bouwtechnische toets vooraf en op de bouwplaats? Ook daarbij speelt steeds de afweging van belangen.

Die belangen zullen dus duidelijk moeten worden toegelicht in het raadsvoorstel en het is dan ook logisch dat deze bediscussieerd zullen worden in de raads(commissie)vergaderingen. Het rijk heeft door de uitbreiding van art. 10 sub c BBV (begrotingsvoorschriften) in 2017 gemeenten al tot meer transparantie aangezet over beleidsuitgangspunten die ten grondslag liggen aan berekeningen van baten en lasten van heffingen en hoe deze uitgangspunten bij de tariefstelling worden gehanteerd. Nu doet hof Den Bosch daar nog een schepje boven op door af te dwingen dat de belangenafwegingen ook daadwerkelijk worden bediscussieerd in de raadsvergadering. Of de discussie zelf in alle gevallen ook een eis zal zijn, moet nog blijken. Dat lijkt me te veel gevraagd van de lokale vergadercultuur. Wellicht dat de Hoge Raad dat nog eens zal verduidelijken.

Wel glashelder is dat het ijscokarseizoen volledig is losgebarsten, want zichtbare afweging van alle belangen bij alle fiscale wetgeving door gemeenteraden is de nieuwe norm.

Edwin Borghols

Fiscaal adviseur lokale belastingen

Ruim 40 jaar ervaring in lokale belastingen. Gespecialiseerd in kostentoerekening, ondernemersfondsen, verblijfsbelastingen en provinciale heffingen.

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.