Niet voldoen aan voorwaarde vergunning

Belanghebbende beschikte over een parkeervergunning, die geldig was van 1 april 2003 tot 1 oktober 2003. Op 9 juli 2003 heeft belanghebbende de parkeervergunning voor de genoemde periode betaald. Ten tijde van het parkeren bevond de vergunning zich niet in de auto.
Het Hof overweegt dat gelet op het arrest van de Hoge Raad van 17 december 1997, nr. 32 834, BNB 1998/46, het stelsel van de Verordening is dat de parkeerbelasting niet verschuldigd is indien wordt geparkeerd met een vergunning waarvoor de belasting is voldaan. Indien niet wordt voldaan aan de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden, is er geen sprake van parkeren met die vergunning. Uit het stelsel van de wet volgt dat in dat geval belanghebbende de parkeerbelasting verschuldigd is.
Vaststaat dat belanghebbende zijn parkeervergunning ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslagen nog niet had betaald. Naar het oordeel van het Hof brengt dit met zich mee dat geen geldige vergunning in de auto kon zijn aangebracht, daar deze pas wordt afgegeven nadat betaald is. Mitsdien was geen sprake van parkeren met een vergunning. Belanghebbendes stelling dat hij - achteraf bezien - wel over een parkeervergunning beschikte, kan hem gezien het voorgaande niet baten. Hieruit volgt dat belanghebbende voor het parkeren de parkeerbelasting verschuldigd was. Nu hij deze belasting niet tijdig heeft voldaan, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.
 

Terug naar kennisbank

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.