Heffing per volle eenheid

De gemeente Rotterdam hief in 1994 zowel een rioolaansluitrecht als een rioolafvoerrecht. Het tarief voor het afvoerrecht is vastgesteld voor elke volle eenheid van 250 m³ afvalwater. Deze tariefstelling had tot gevolg dat alleen 1,1 percent van de belastingplichtigen, de grote lozers, in de heffing werden betrokken. Zij voerden tezamen 23,86 percent af van de totale hoeveelheid afvalwater die op het riool werd geloosd. Van de voor 1994 geraamde totale kosten van de riolering ten bedrage van ƒ 60.252.000 heeft de gemeente ƒ 6.730.000 toegerekend aan de grote lozers. De geraamde opbrengst van het door deze lozers op te brengen afvoerrecht bedroeg ƒ 5.450.000.
De Hoge Raad overweegt dat bij de heffing van een rioolafvoerrecht een tarief per volle eenheid niet reeds op zichzelf in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, ook al zou dat tarief tot gevolg hebben dat slechts een gering percentage van de belastingplichtigen daadwerkelijk in de heffing wordt betrokken en dat in feite niet wordt geheven over een aanmerkelijk deel van de totale hoeveelheid afvalwater die op het riool wordt geloosd. Het tarief geldt immers zonder onderscheid voor alle belastingplichtigen, en ook de grote lozers kunnen het effect ondervinden van de "vrijstelling" voor niet-volle eenheden, namelijk doordat niet wordt geheven over de m3 waarmee hun afvoer de laatste volle eenheid overschrijdt.
De keuze voor een dergelijk tarief mag echter niet meebrengen dat, volgens de ramingen, het totale door middel van het afvoerrecht te verhalen bedrag, dat bij zodanig tarief enkel door de grote lozers wordt opgebracht, naar orde van grootte uitstijgt boven het totaalbedrag van de kosten die - naar een redelijke maatstaf - aan de grote lozers kunnen worden toegerekend. Stijgt het verhaalsbedrag naar orde van grootte daar bovenuit, dan wordt het evenredigheidsbeginsel geschonden. Van een redelijke maatstaf voor toerekening van kosten aan grote lozers is naar het oordeel van de Hoge Raad reeds sprake indien de aan hen toegerekende kosten een ongeveer even groot deel uitmaken van de totale geraamde (vaste plus variabele) kosten van de riolering als de volgens die ramingen door de grote lozers tezamen af te voeren hoeveelheid afvalwater deel uitmaakt van de totale hoeveelheid af te voeren afvalwater. De keuze om al dan niet een verfijnder methode van kostentoerekening te hanteren is aan de gemeentelijke wetgever.
Hierbij is het onverschillig of het niet door middel van het afvoerrecht gedekte deel van de rioleringskosten wordt bestreden uit de opbrengst van een rioolaansluitrecht, dan wel uit de algemene middelen.
 

Terug naar kennisbank

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.