Overeenkomst sluit heffing van precariobelasting uit
Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de precariobelasting van de gemeente Zaanstad opgelegd, welke aanslag, naar daartegen gemaakt bezwaar is gehandhaafd. Het Gerechtshof Amsterdam heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard. In cassatie heeft het college aangevoerd dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat hetgeen is overeengekomen in de exploitatieovereenkomst ook geldt tussen belanghebbende en de gemeente.
De Hoge Raad oordeelt dat dit onderdeel niet tot cassatie leiden en dat, gezien artikel 81 Wet RO, dit geen nadere motivering behoeft. Het onderdeel noopt niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het college heeft tevens aangevoerd dat het oordeel van het hof, dat aan heffing van precariobelasting in de weg staat, dat de gemeente zich in de exploitatieovereenkomst heeft verbonden ter zake van de aanwezigheid van leidingen in haar toebehorende grond geen vergoeding in welke vorm ook te heffen. Ook dit ontbeert volgens de Hoge Raad belang, omdat de heffing van precariobelasting reeds afstuit op het feit dat de gemeente in de exploitatieovereenkomst het recht heeft verleend tot het hebben van leidingen in aan haar toebehorende grond. Daaruit volgt immers ontegenzeggelijk dat de gemeente gedurende de looptijd van de exploitatieovereenkomst niet bevoegd is op te treden tegen het hebben van de leidingen in gemeentegrond. Naar de strekking van artikel 228 van de Gemeentewet kan bij het ontbreken van zodanige bevoegdheid geen precariobelasting worden geheven (HR 14 september 2007, nr. 41 467, BNB 2007/290). De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
DATUM:
10 juli 2009
ECLI:
ECLI:NL:HR:2009:BJ1999
ZAAKNUMMER:
42 804
INSTANTIE:
Hoge Raad