Waardering parkeerplaatsen

De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde van een appartement met twee parkeerplaatsen, die bestaan uit een met strepen aangeduid vak in een gezamenlijke garage, vastgesteld op € 748.500. Belanghebbende stelt een waarde van € 660.000. Belanghebbende stelt allereerst dat de heffingsambtenaar de waardebeschikking, de uitspraak op bezwaar en het verweerschrift onvoldoende heeft gemotiveerd. Daarnaast stelt hij dat de vergelijkingsobjecten niet bruikbaar zijn. Tot slot stelt hij dat een te hoge waarde is toegekend aan de twee parkeerplaatsen bij zijn woning, en dat de berekening van de erfpachtcorrectie niet inzichtelijk is gemaakt.
Het hof oordeelt dat de motivering niet zeer uitgebreid is, maar deze schiet niet zodanig te kort dat daaraan procedurele sancties verbonden zouden moeten worden. Ten aanzien van de vergelijkingsobjecten oordeelt het hof dat de door belanghebbende aangevoerde verschillen niet van dien aard zijn dat een vergelijking onmogelijk zou zijn. Belanghebbende heeft over de parkeerplaatsen betoogd, dat uit het feit dat de rechtbank de waarde van een parkeerplaats op € 25.000 heeft gesteld, volgt dat de waarde van de woning met € 20.000 verlaagd had moeten worden, omdat de taxateur de twee parkeerplaatsen bij de woning op € 35.000 per plaats heeft gewaardeerd. Volgens het hof miskent belanghebbende echter, dat de heffingsambtenaar de parkeerplaatsen van de vergelijkingsobjecten ook op € 35.000 heeft gewaardeerd. Die waardering is dan kennelijk ook onjuist. De verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten zijn echter een gegeven en het staat vast dat de kopers de koopprijzen hebben betaald voor de betreffende objecten, die steeds bestonden uit een woondeel en een parkeerplaats. De heffingsambtenaar heeft bij de toedeling van de gerealiseerde verkoopprijzen aan de onderdelen van de objecten € 35.000 toegerekend aan de parkeerplaats; het restant heeft hij toegerekend aan (onder meer) het woondeel. Indien, zoals belanghebbende betoogt, de waarde van de parkeerplaats gesteld moet worden op € 20.000, is kennelijk het aan het woondeel toe te rekenen bedrag van de vergelijkingsobjecten te laag vastgesteld; de grootte van de voor het object als geheel betaalde prijs is immers een gegeven. Belanghebbendes klacht dat de heffingsambtenaar in een eerder stadium berekeningen had moeten overleggen over de erfpachtcorrectie is weliswaar terecht, maar leidt niet tot een vermindering van de WOZ-waarde. Het hoger beroep is ongegrond.
 

Terug naar kennisbank

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.