Muurschildering is een openbare aankondiging

Na cassatie en verwijzing is in geschil of een op een muur aangebrachte schildering is aan te merken als een openbare aankondiging in de zin van de verordening Reclamebelasting (zie nieuwsservice week 14, 2007).
Naar het oordeel van het hof vormt de muurschildering, hoewel die uniek en artistiek is, in combinatie met de vlakbij aangebrachte bedrijfsaanduiding een tot het publiek gerichte mededeling, die erop is gericht de belangstelling van het publiek te trekken voor hetgeen wordt aangekondigd. Daaraan doet niet af dat belanghebbendes oogmerk een ander was dan het doen van een openbare aankondiging.
Belanghebbende heeft tevens gesteld dat de muurschildering meer dan 6 jaar niet in de heffing is betrokken, terwijl in de periode tussen 1997 en 2003 verscheidene ambtenaren ten behoeve van aanslagen in de reclamebelasting de situatie hebben beoordeeld.
De heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam stelt dat er geen specifieke toetsing heeft plaatsgevonden, dat er geen toezeggingen met betrekking tot de onbelastbaarheid van de muurschildering zijn gedaan en dat de intensiteit van de controle vanaf 2003 is toegenomen, ‘waardoor er meer aankondigingen zijn geconstateerd’.
Volgens het hof is het ondenkbaar dat de (medewerker van de) heffingsambtenaar, toen hij omstreeks 1997 - in ieder geval na het aanbrengen van de muurschildering en de bedrijfsaanduiding - de situatie ter plaatse beoordeelde, de muurschildering niet heeft gezien. Daaruit leidt het hof af dat zo de heffingsambtenaar bij zijn waarneming ter plaatse omstreeks 1997 al niet het standpunt had ingenomen dat de muurschildering geen belastbaar object in de zin van de Verordening vormde, belanghebbende in ieder geval heeft mogen aannemen dat de heffingsambtenaar dat standpunt had ingenomen. Als er dan vervolgens wél aanslagen voor de in de onmiddellijke nabijheid van die muurschildering aangebrachte openbare aankondigingen volgen en niet voor de muurschildering zelf, terwijl die schildering - gelet op haar grootte - tot een ruim 16 keer hogere aanslag zou leiden dan de aanslagen ter zake van hetgeen overigens op die muur als openbare aankondiging is aangebracht, mag belanghebbende aannemen dat de heffingsambtenaar de aanwezigheid van de muurschildering op haar fiscale merites heeft beoordeeld (zie ook HR 18 december 1991, nr. 27 127, BNB 1992/182). Daaraan kan nog worden toegevoegd dat de onbelastbaarheid van de muurschildering niet dusdanig in strijd komt met een juiste toepassing van de Verordening dat belanghebbende de heffingsambtenaar niet aan zijn (impliciete) standpunt mocht houden. Het hof oordeelt dat de heffingsambtenaar gebonden is aan zijn (impliciete) standpuntbepaling dat de muurschildering niet in de heffing van de reclamebelasting zou worden betrokken.
Het hof verklaart het beroep gegrond.

(Gerechtshof Amsterdam 6 maart 2009, nr. 07/00180, ECLI:NL:GHAMS:2009:BH6990, betreft verwijzingsprocedure Hoge Raad 30 maart 2007, nr. 42 353, ECLI:NL:HR:2007:AX2154
 

Terug naar kennisbank

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.