11 december 2023Fiscaal advies

Maatregelen in het kader van de no cure, no pay-problematiek: een vervolg

Robert Duits

Fiscaal adviseur lokale belastingen

In april schreef ik een column waarin ik de door de staatssecretaris voorgenomen maatregelen in het kader van de no cure, no pay (ncnp) problematiek behandelde (link). Van de zes in het plan van aanpak genoemde maatregelen zijn er uiteindelijk drie ook daadwerkelijk opgenomen in het wetsvoorstel 'Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm' dat inmiddels door de Tweede Kamer is aangenomen. Het voorstel wordt op 11 en 12 december 2023 door de Eerste Kamer behandeld en de stemming is op 19 december 2023.

De voorgestelde maatregelen zijn:

  1. De vergoeding in de bezwaarfase wordt vermenigvuldigd met een nieuwe WOZ-factor van 0,25 als de WOZ-beschikking wordt vernietigd of gewijzigd. In beroep, hoger beroep of cassatie bedraagt de factor 0,25 als de WOZ-beschikking wordt vernietigd of gewijzigd en met 0,10 in de overige gevallen.
  2. De vergoeding voor immateriële schade (hierna: ISV) wordt beperkt tot € 50 per half jaar waarmee de redelijke termijn voor afhandeling van een bezwaar is overschreden.
  3. Vergoedingen mogen uitsluitend worden uitbetaald op een bankrekening van belanghebbende zelf en niet meer op de rekening van de bijstandverlener.

Het is de bedoeling dat de wet op 1 januari 2024 in werking treedt, waarbij voor een aantal gevallen overgangsrecht geldt. Zo zijn de voorgestelde lagere vergoedingen voor rechtsbijstand pas van toepassing op bezwaren tegen WOZ-beschikkingen die na 1 januari 2024 bekend zijn gemaakt. Dat geldt ook beroep, hoger beroep, etc. En de lagere ISV is alleen van toepassing op vergoedingen voor overschrijding van de redelijke termijn waarvan de termijn aanvangt na de inwerkingtreding.

In mijn eerdere column heb ik al aangegeven dat niet van alle zes voorgestelde maatregelen op mijn enthousiasme konden rekenen en dat geldt ook voor een aantal van de maatregelen die uiteindelijk in het wetsvoorstel opgenomen zijn. De lagere vergoeding geldt allereerst alleen in WOZ-zaken, zodat bijvoorbeeld de toewijzing van een bezwaar tegen een gecombineerde aanslag een ingewikkelde constructie wordt, waarbij steeds de afweging moet worden gemaakt welke factor dient te worden gehanteerd. Gemeenten en samenwerkingsverbanden moeten daarom goed opletten welke factor van toepassing is. Daarnaast is er een reëel risico dat bedrijven hun bezwaarproces nog verder of zelfs geheel automatiseren, waardoor er eerder meer dan minder bezwaren (en vervolgens ook beroepen) zullen worden ingediend. Dat zal de werkdruk bij gemeenten en ook de rechtspraak alleen maar doen toenemen. Het verplicht uitbetalen van vergoedingen op het rekeningnummer van belanghebbende kan alleen maar als het rekeningnummer ook bekend is en dat is niet altijd het geval. En ten aanzien van de gemeentelijke heffingen geldt deze uitzondering niet en zal de vergoeding dus wel worden uitbetaald op het rekeningnummer van de gemachtigde. Dat vergt dus de nodige oplettendheid.

Ten slotte is er ook een uitzonderingsmogelijkheid voor ‘bijzondere omstandigheden’ in het voorstel opgenomen. Het is de verwachting dat over de invulling van deze omstandigheden geprocedeerd gaat worden. Of alle maatregelen het gewenste effect zullen hebben, is dus maar de vraag.

Overigens, uit recente jurisprudentie blijkt de rechtspraak ook wel klaar is met de ncnp-problematiek en het daarbij behorende verdienmodel. De Rechtbank Midden-Nederland oordeelde (ECLI:NL:RBMNE:2022:5547) dat in WOZ- en bpm-zaken een ISV van € 50 per half jaar overschrijding redelijk te achten is. Een vast bedrag van € 500 per half jaar overschrijding doet volgens de Rechtbank geen recht aan de grote verscheidenheid van zaken en de daarmee samenhangende diversiteit van belangen. De Rechtbank Rotterdam heeft daarbij aangesloten en wijdde daar zelfs een persbericht aan (link). De Rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2023:12085) is van mening dat het bij voorbaat door de belanghebbende afstaan van een eventuele ISV aan de gemachtigde impliceert, dat bij die belanghebbende geen spanning en frustratie kan worden voorondersteld. Daarom kan worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden en wordt geen compensatie in de vorm van schadevergoeding toegekend.

Eenduidigheid binnen de rechtspraak is er echter niet. De Rechtbank Oost-Brabant (ECLI:NL:RBOBR:2023:3765) geeft aan dat zij weliswaar de lijn van Midden-Nederland ondersteunt, maar die toch niet volgt, omdat zij daarvoor onvoldoende steun ervaart bij de gerechtshoven. Deze hebben immers toch veelal aangesloten bij de door de Hoge Raad gekozen lijn dat de schadevergoeding € 500 per half jaar dient te zijn. Of deze vrees gerechtvaardigd is, is overigens maar de vraag. Hof Den Bosch heeft dit jaar immers geoordeeld dat procederen in belastingzaken is verworden tot een verdienmodel van grootverbruikers van het recht en de forfaitaire toekenning van zowel proceskosten als de ISV onder toenemende maatschappelijke druk staat (ECLI:NL:GHSHE:2023:1795).

Gelet op het feit dat er op dit moment geen eenheid lijkt te zijn in de rechtspraak, is het maar goed dat de wetgever ingrijpt en dat er per 1 januari 2024 in WOZ-zaken een lagere proceskostenvergoeding (PKV) van toepassing is en dat de ISV wordt beperkt tot € 50,- per half jaar. Wat de Hoge Raad van de voorgestelde maatregelen en de door de feitenrechters gekozen oplossingen vindt, is echter nog niet bekend. Maar daar zou op korte termijn wel eens verandering in kunnen komen.

Op 2 december jongstleden heeft Advocaat-Generaal (A-G) Wattel een zeer lezenswaardige conclusie afgegeven in een zaak die betrekking heeft op € 0,80 invorderingsrente. Belanghebbende wenst uiteindelijk een ISV van € 1.500 te ontvangen, omdat hij anderhalf langer dan wenselijk heeft moeten wachten op een uitspraak (ECLI:NL:PHR:2023:1042). Naast de opmerking van de A-G dat belanghebbende zich diep moet schamen, gaat deze ook in op de vraag of sprake is van een bagatelzaak, omdat het procesbelang slechts € 0,80 bedraagt. Belanghebbende voerde aan dat daarvan geen sprake was, omdat bij de beoordeling of sprake is van een zeer gering financieel belang (€ 15 of minder) ook de inzet om teruggaaf van het griffierecht, de claim om PKV en de ISV dient te worden meegenomen. Volgens de A-G kunnen deze echter niet meetellen, omdat daardoor de grens van € 15 nooit zou worden onderschreden. Het meetellen van PKV-claims zou er volgens de A-G toe leiden dat belastingplichtigen die een beroepsgemachtigde inschakelen altijd een hoger financieel belang kunnen stellen dan belastingplichtigen die zelf procederen. Het meetellen, tenslotte, van de ISV-claim zelf als financieel belang waarover spanning en frustratie zou kunnen bestaan, waarvoor dus opnieuw ISV zou moeten worden geboden, produceert volgens de A-G een in de eigen staart bijtende kurkentrekker-redenering: een zichzelf voortbrengend altijd-prijs-vergoedingencircus.

De A-G grijpt deze zaak echter ook aan voor enige algemene beschouwingen over vergoeding van veronderstelde ISV in WOZ- en bpm-zaken. Hij geeft de Hoge Raad daarom in overweging om aan te sluiten bij de rechtspraak van de feitenrechters, vooruitlopend op de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm. De A-G gaat uitvoerig in op de nieuwe wetgeving en geeft aan dat de wetgever uitgebreid heeft stilgestaan bij de vraag hoe de wet zich verhoudt tot hoger recht en dan met name tot het discriminatieverbod en het EU-recht. De eerdere poging om in WOZ-zaken een lagere PKV toe te kennen werd immers door de Hoge Raad in strijd met het gelijkheidsbeginsel geacht wegens onvoldoende motivering met andere procedures (ECLI:NL:HR:2022:752). Door een en ander uitgebreid te motiveren, lijkt men een soortgelijk oordeel te willen voorkomen.

Daarnaast lijkt het de A-G wenselijk dat de Hoge Raad:

  1. de ISV wegens termijnoverschrijding maximeert op het zowel feitelijk als rechtskundig - pleitbare financiële belang bij de procedure in gevallen waarin een beroepsgemachtigde optreedt;
  2. de grens waarbeneden geen spanning en frustratie kan worden voorondersteld, maar aannemelijk gemaakt moet worden, aanzienlijk hoger stelt dan € 15.

Duidelijk is dat momenteel ten aanzien van de PKV en de hoogte van de ISV sprake is van interessante tijden. Zowel de wetgever als de rechtspraak onderkennen dat het huidige stelsel tot problemen leidt en willen een en ander gaan aanpassen. Wat mij betreft heeft de A-G al een aantal goede voorzetten gegeven, maar het is afwachten of de Hoge Raad deze ook straks gaat ‘inkoppen’. Of het wetsvoorstel aangenomen wordt, weten wij over een ruime week. Of de maatregelen ook daadwerkelijk het gewenste effect hebben, kan pas of een jaar of twee worden beoordeeld.
 

Robert Duits

Fiscaal adviseur lokale belastingen

Ruim 20 jaar werkzaam in de Wet WOZ en de lokale belastingen. Gespecialiseerd in de Wet WOZ, rioolheffing, verblijfsbelastingen, ondernemersfondsen en kostentoerekeningen.

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.