17 april 2023Fiscaal advies

Maatregelen staatssecretaris in het kader van de no cure no pay-problematiek: zegen of vloek?

Robert Duits

Fiscaal adviseur lokale belastingen

De staatssecretaris van Financiën heeft aan de Tweede Kamer een plan van aanpak gestuurd over de no-cure-no-pay-problematiek bij BPM en de Wet WOZ. In het plan van aanpak zijn enkele maatregelen opgenomen die zich richten op het wegnemen van de financiële prikkel om namens belanghebbenden te procederen met de overwegende reden om een proceskostenvergoeding of een vergoeding van immateriële schade te verkrijgen.

De voorgestelde maatregelen zijn:

  1. Standaard uitbetalen van de vergoedingen voor de WOZ en de BPM aan de belanghebbende.
  2. Een apart regime voor het recht op een proceskostenvergoeding voor de WOZ en de BPM.
  3. Geen toekenning van proceskostenvergoeding als de WOZ-waarde of de BPM-waarde slechts licht wordt bijgesteld.
  4. Verplicht informeel traject voor de WOZ.
  5. Intensiveren van de handhavingsstrategie bij de zogenoemde parallelimport van motorrijtuigen.
  6. Niet langer uitkeren van de vergoeding van immateriële schade bij de WOZ en BPM.

Met dit brede scala aan maatregelen dat de staatssecretaris wil gaan inzetten, kan worden gesteld dat het hem aan Haags lef niet ontbreekt. Met Prinsjesdag 2023 zal de uiteindelijke wetgeving aan de Kamer aangeboden worden, dus we zullen nog even moeten afwachten of en hoe de maatregelen daadwerkelijk geïmplementeerd zullen worden. Dat laat echter onverlet dat ik niet over alle maatregelen even enthousiast ben. Ik zal daarom de WOZ-gerelateerde maatregelen hieronder kort bespreken.

Standaard uitbetalen van vergoedingen aan belanghebbenden
Door de vergoedingen aan de belanghebbende uit te keren - en niet, zoals nu in vrijwel alle machtigingen geregeld is, aan het ncnp-bureau - zal volgens de staatssecretaris de betrokkenheid van belanghebbende toenemen. Daarnaast zal deze zich ook beter bewust zijn van procedures die namens hem gevoerd worden en de kosten aan de zijde van de overheid. Ik ben van mening dat een dergelijke maatregel zeker een toegevoegde waarde kan hebben. Maar over de wijze waarop dit zal moeten worden opgenomen in wetgeving heb ik nog wel twijfels. Volgens het burgerlijk recht (boek 3 BW) is het namelijk mogelijk om (toekomstige) vorderingen over te dragen. Dat is ook wat in vrijwel alle machtigingen door belanghebbende aan het bureau heeft plaatsgevonden. En voor een dergelijke overdracht is geen instemming van de heffingsambtenaar (als schuldenaar) nodig. Als men dit effectief wil regelen, dan zal dus de huidige wijze van overdracht van vorderingen zoals opgenomen in het BW voor de WOZ uitgesloten moeten worden. Nu ben ik geen specialist civiel recht, maar ik vraag mij desondanks af of dit wel mogelijk is. Vermoedelijk zullen weinig gemeenten of samenwerkingsverbanden vrolijk worden van de gedachte aan allerlei civiele procedures waarbij de vraag centraal staat of de heffingsambtenaar ten onrechte (en dus niet bevrijdend) de vergoeding heeft overgemaakt aan belanghebbende.

Apart regime
De tweede maatregel betreft het invoeren van een afzonderlijk regime voor proceskostenvergoeding door de hoogte daarvan te verlagen voor WOZ-procedures. De gedachte hierachter is dat de hoogte van deze vergoeding doorgaans niet in verhouding staat tot de geleverde inspanning en werklast door een gemachtigde in WOZ-zaken. Deze maatregel zal velen een gevoel van déjà-vu geven. De wetgever heeft immers al in 2021 al een poging ondernomen om voor WOZ-zaken in de beroepsfase een lagere vergoeding toe te kennen. De Hoge Raad is echter een andere mening toegedaan (HR 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752). De besluitgever mocht volgens de HR niet in redelijkheid aannemen dat het gemaakte onderscheid in puntwaarde tussen WOZ-procedures en procedures betrekking had op ongelijke gevallen. Omdat er ook geen objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling van gelijke gevallen aanwezig was, oordeelde de HR dat de bijzondere regel van het Bpb in strijd is met het is grondwettelijke discriminatieverbod. Deze uitspraak maakt duidelijk dat het doorvoeren van een afzonderlijk regime goed zal moeten worden onderbouwd, om de rechterlijke toets te kunnen doorstaan. Het is maar de vraag of dat mogelijk is.

Anderzijds zijn de klachten en de vrees van de kant van gemeenten, die volgens de Hoge Raad geen aanwijzingen bevatten aan de hand waarvan het realiteitsgehalte kon worden beoordeeld, voor zover het om de kosten in beroep en in hoger beroep gaat, toch wel zeker reëel gebleken. Er zijn, onze klanten in het land beluisterend, twee of zelfs drie keer zoveel bezwaarschriften ingediend door ncnp-bureaus als vorig jaar. Het voornoemde arrest heeft daar zeker aan bijgedragen. Het voelt een beetje als achteraf je gelijk halen, maar de veelvoud van ingediende bezwaren in belastingjaar 2023 laat toch zeker zien dat de vrees van gemeenten zeker niet ongegrond was. Dat zal de rechtspraak in de komende jaren naar ik verwacht zelf ook flink opbreken. Als ook de werklast qua WOZ-procedures bij de rechtspraak verdubbelt of verdrievoudigt, dan zullen heel veel zaken uit de termijn gaan lopen, hetgeen ook de Staat op flinke kosten zal jagen in de zin van de immateriële schadevergoeding. En misschien neemt het aantal beroepszaken verhoudingsgewijs nog wel meer toe. De enorme hoeveelheid bezwaren voor belastingjaar 2023 zal een aanjager zijn voor het indienen van beroepen. Of de gemeente de beroepen gegrond verklaart of niet, zal daar ons inziens geen verschil in maken. Hoe meer beroepen, hoe groter de kans op een immateriële schadevergoeding. Het laten vastlopen van het systeem loont, zo is gebleken. De rechtspraak kan zijn borst nat maken de komende jaren.

Geen toekenning bij geringe bijstellingen
De derde maatregel die verkend wordt, is of de Wet WOZ zodanig kan worden gewijzigd dat voor een correctie binnen een bepaalde bandbreedte van de waardevaststelling geen recht zou bestaan op toekenning van een proceskostenvergoeding.

Deze maatregel doet mij meteen aan de zogenaamde Fierensmarge denken. Met deze Fierensmarge (destijds opgenomen in art. 26a WOZ) bleef de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak bij een betrekkelijk kleine afwijking van de werkelijke waarde in stand. Maar deze is uiteindelijk ook gesneuveld bij de Hoge Raad (HR 22 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1943). De Fierensmarge is volgens de HR strijd met het ongestoorde genot van eigendom, als bedoeld in art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM. De wetsbepaling verhindert immers een effectieve betwisting van de rechtmatigheid van de WOZ-beschikking. Een dergelijke uitsluiting van iedere vorm van effectief verweer tegen een onrechtmatige aantasting van het recht op ongestoord eigendom kan volgens de HR niet worden aanvaard op grond van het streven van de wetgever om de werklast voor gemeenten en rechter in belastingzaken te verminderen.

Nu zijn er wel principiële verschillen tussen de Fierensmarge (waarbij de WOZ-beschikking niet kan worden betwist, waardoor een aantasting van het recht op ongestoord eigendom ontstaat) en het hanteren van een marge waarbinnen geen kostenvergoeding zal worden toegekend. Bij deze maatregel kan immers de WOZ-beschikking op zichzelf wel effectief betwist worden (en dus ook aangepast), maar er wordt geen vergoeding toegekend als de verlaging binnen de bandbreedte blijft. Men zou dus kunnen betogen dat het al dan niet toekennen van een kostenvergoeding niet direct een relatie heeft met het ongestoorde genot van eigendom, zodat deze maatregel daardoor de toets van het ERVM mogelijk wel kan doorstaan.

Maar daarover is op voorhand geen absolute zekerheid te geven. En net zoals bij de vorige maatregel is het maar de vraag of het te maken onderscheid dan niet leidt tot strijd met het gelijkheidsbeginsel. In ieder geval zal dit ook gedegen onderbouwd moeten worden.

Verplicht informeel traject
De vierde maatregel die verkend wordt, is het starten van een verplicht informeel traject voorafgaand aan de bezwaarfase. De meeste gemeenten en samenwerkingsverbanden bieden nu al de mogelijkheid om de vastgesteld WOZ-waarde op informele wijze te toetsen, voordat formeel uitspraak zal worden gedaan op een bezwaarschrift. Het nut van dergelijke informele trajecten heeft zich dus al voldoende bewezen. Onduidelijk is echter of de aanpassing via een verplichte wettelijke basis zal gaan plaatsvinden of dat er andere manieren zijn om in de praktijk optimaal gebruik te maken van het informele traject. Op dit moment is dus niet duidelijk hoe dit uiteindelijk zal worden geregeld. In het recent ter preconsultatie aangeboden voorstel voor de aanpassing van Awb is eveneens voorzien in een meer oplossingsgerichte manier van bezwarenafhandeling. Daarbij is ook voorzien in overleg waarbij gekeken wordt of er op een meer informele manier aan het bezwaar kan worden tegemoetgekomen (aanbiedingsbrief preconsultatie).

Als een en ander echter in wetgeving wordt neergelegd, dan vraag ik mij wel af hoe het verplichte informele traject er zal moeten gaan uitzien in procedures waarbij het bezwaar is ingediend door een ncnp-bureau? Wordt de (formele) afhandeling van het bezwaarschrift dan aangehouden totdat het informele traject doorlopen is en met wie vindt het informele traject dan plaats? Is dat met belanghebbende of met de gemachtigde? Als men zich door een gemachtigde laat vertegenwoordigen, zal de communicatie ook moeten plaatsvinden met die gemachtigde en moeten bijvoorbeeld ook de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de gemachtigde ter beschikking worden gesteld (6:17 Awb). En als het informele traject plaatsvindt met de gemachtigde, hoeft er dan geen kostenvergoeding plaats te vinden als dit wordt afgerond en de waarde wordt bijgesteld?

Ncnp-bureaus willen de procedure nu juist zoveel mogelijk formaliseren, omdat dat leidt tot proceshandelingen die bij een gegrond bezwaar voor vergoeding in aanmerking komen. Dat is juist de kern van het probleem. Ook ten aanzien van deze maatregel ben ik dus heel benieuwd hoe deze zal worden uitgewerkt in de wetgeving. Op voorhand lijkt dit echter niet een maatregel te zijn die erg effectief is in het beteugelen van de ncnp-bureaus.

Niet langer uitkeren immateriële schadevergoeding
De staatssecretaris zal (met de minister voor Rechtsbescherming) in overleg treden met de Raad voor de rechtspraak om te bezien hoe dit probleem het beste kan worden aangepakt. Daarbij is de vraag of een vergoeding die wordt uitgekeerd als gevolg van de spanning en frustratie die veroorzaakt wordt door de lange duur wel redelijk is, als er sprake is van een gering materieel belang (en de belanghebbende vaak niet eens op de hoogte is dat een procedure aanhangig is).

Dit is een maatregel die ik op zich toejuich, want door het enorme aantal procedures is het momenteel vaak eerder regel dan uitzondering dat de bezwaar- en beroepsprocedure in eerste aanleg niet binnen twee jaar wordt afgerond. Dat zal in de komende jaren zeker niet anders worden, gezien het grote aantal bezwaarschriften dat tot nu toe voor 2023 is ingediend. In dat geval zal er een schadevergoeding worden toegekend en vindt er ook vergoeding van de proceskosten plaats, ook als de WOZ-waarde uiteindelijk gehandhaafd blijft. Hoewel de verschillende bureaus zeker niet over één kam geschoren mogen worden, zijn er ook adviseurs die momenteel de bezwaarfase - door het opvragen van steeds meer informatie – zo lang mogelijk proberen te “rekken”.

Desondanks zal ook deze wijziging niet eenvoudig worden, al is het maar omdat het recht op schadevergoeding niet uit Nederlandse wetgeving voortvloeit, maar opgenomen is in artikel 6 van het EVRM. Inmiddels is het vaste jurisprudentie, dat bij overschrijding van de redelijke termijn een immateriële schadevergoeding moet worden toegekend. Met betrekking tot een gering financieel belang heeft de Hoge Raad al geoordeeld dat daarvan sprake is indien het belang een bedrag van
€ 15,- niet te boven gaat (HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:292). Door het brede gebruik van de WOZ-waarde is daarvan eigenlijk nooit sprake.

Ook voor deze maatregel kan men zich afvragen of die wel de uiteindelijke toets door de Hoge Raad zal kunnen doorstaan. Nationale wetgeving die art. 6 EVRM doorkruist of niet van toepassing verklaart, zal door de rechtspraak zeker kritisch getoetst gaan worden.

Slot
Het moge duidelijkheid zijn dat de door de staatssecretaris voorgestelde maatregelen – ondanks dat ik deze in beginsel toejuich – mij persoonlijk nog niet direct in een jubelstemming gebracht hebben. Van een aantal maatregelen kan op basis van de huidige jurisprudentie toch zeer sterk getwijfeld worden of deze uiteindelijk wel op een juiste wijze geïmplementeerd kunnen worden. En als dat lukt, dan is nog maar de vraag of deze vervolgens de toets door de Hoge Raad kunnen doorstaan. Mocht dat uiteindelijk niet het geval zijn, dan zouden de maatregelen wel eens een pyrrusoverwinning kunnen zijn.

Het zou overigens best kunnen zijn dat de staatssecretaris dit zelf ook heeft onderkend en in plaats van Haags lef misschien beter kan worden gesproken van Haagse bluf. Hij heeft bovenstaande bedenkingen wellicht ook onderkend en daarom een breed scala gepresenteerd waarvan op het einde slechts één of een aantal ook daadwerkelijk ingevoerd zullen gaan worden. Met Prinsjesdag zal in ieder geval blijken welke wetgeving aan de Kamer zal worden aangeboden. Maar iets zegt mij dat we nog niet zo snel van de ncnp-bureaus af zijn.
 

Robert Duits

Fiscaal adviseur lokale belastingen

Ruim 20 jaar werkzaam in de Wet WOZ en de lokale belastingen. Gespecialiseerd in de Wet WOZ, rioolheffing, verblijfsbelastingen, ondernemersfondsen en kostentoerekeningen.

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.