Waarde juist vastgesteld aangezien ook opvolgend koper de vergunningen zal verkrijgen

Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van een woonboot, die is aangesloten op alle nutsvoorzieningen. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag roerende ruimtebelasting en de waardebeschikking van de roerende woonruimte. De heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad heeft de bezwaren ongegrond verklaard.
De rechtbank overweegt dat in artikel 221, tweede lid, van de Gemeentewet is bepaald dat een roerende zaak wordt gewaardeerd in overeenstemming met het bepaalde in artikel 17 van de Wet WOZ. Gelet op de in dit artikel neergelegde ficties dient bij de waardering van de woonboot te worden betrokken de vraag of de woonboot bij verkoop op de ligplaats kan blijven liggen. Vaststaat dat de woonboot een vaste ligplaats heeft nu deze in ieder geval meer dan een jaar ononderbroken op dezelfde plaats heeft gelegen. De aanwezigheid van een vaste ligplaats kan van invloed zijn op de waarde van de woonboot. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 11 oktober 2000 (BNB 2000, 381c) overwogen dat de prijs die een gegadigde bij verkoop zal willen betalen in de regel mede wordt bepaald door de plaats en omgeving van de woonboot en de verwachtingen die de potentiële koper heeft omtrent de mogelijkheden dat de boot op die plaats zal kunnen blijven liggen. De heffingsambtenaar heeft in dit verband onweersproken gesteld dat de gemeente ter zake van de ligplaatsen geen uitsterfbeleid voert en dat indien een verkopende partij zijn ligplaatsvergunning opgeeft (en voor zover de woonboot niet wordt uitgebreid in de hoogte, lengte of breedte) de kopende partij een ligplaatsvergunning zal verkrijgen. Ook de benodigde keurontheffingen door het hoogheemraadschap worden afgegeven.
De rechtbank is van mening dat voldoende aannemelijk is dat een opvolgend koper een ligplaatsvergunning en de keurontheffing van het hoogheemraadschap krijgt. Daaraan doet niet af de door belanghebbende gestelde onzekerheid die woonbootbewoners omtrent hun ligplaats ervaren, nu altijd de mogelijkheid bestaat dat een vigerend bestemmingsplan in de toekomst wordt gewijzigd.
De stelling van belanghebbende dat de roerende ruimtebelasting en het liggeld voor woonschepen niet naast elkaar kunnen worden geheven, wordt eveneens verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit wel mogelijk, aangezien beide belastingen een verschillende rechtsgrond en een verschillend belastbaar feit hebben.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
 

Terug naar kennisbank

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.