Opleggen naheffingsaanslagen gedurende een reeks van dagen niet in strijd met enig rechtsbeginsel

Aan belanghebbende zijn 16 naheffingsaanslagen in de parkeerbelastingen opgelegd, omdat zijn auto van 18 mei tot en met 9 juni 2007 stond geparkeerd op een plaats waar parkeerbelasting verschuldigd was. In eerste aanleg heeft de rechtbank Amsterdam geoordeeld dat belanghebbende bij de aanvang van het parkeren de parkeerbelasting had moeten betalen en dat – nu hij hiermee in gebreke is gebleven – de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. De rechtbank heeft echter desalniettemin 6 van de 16 naheffingsaanslagen vernietigd, omdat de naheffingsaanslag ook een punitief element in zich draagt en dat zich na een zekere periode een situatie gaat voordoen dat cumulatieve naheffingsaanslagen gelet op de aard van de overtreding een financiële belasting kunnen gaan vormen die niet (meer) evenredig is aan de gepleegde normovertreding.
Het hof stelt voorop dat noch de Gemeentewet, noch enige andere wettelijke regeling een beperking bevat ten aanzien van het aantal dagen waarop een naheffingsaanslag inclusief kosten kan worden opgelegd. Geen rechtsregel schrijft de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam voorts voor om na “een behoorlijk aantal dagen waarop repeterend een overtreding van de parkeervoorschriften plaatsvindt, waarbij het een automobiel betreft die onveranderd op dezelfde plaats blijft staan (…), te pogen met de eigenaar van de auto in contact te treden teneinde uit te sluiten dat zich een misverstand voordoet dat grote financiële consequenties krijgt”. Zulks vloeit ook niet voort uit het beleid van de heffingsambtenaar om in bijzondere omstandigheden zoals een ongeval, spoedeisend ziekenhuisbezoek, hulp door artsen of andere hulpverleners, naheffing van parkeerbelasting achterwege te laten. Belang-hebbende had zijn auto geparkeerd en was vervolgens op vakantie gegaan en die situatie is niet vergelijkbaar met de hiervoor bedoelde bijzondere omstandigheden. Voorts bestaat er volgens het hof geen grond voor het oordeel dat het kostenbedrag niet slechts “pecuniary compensation for damage” vormt maar (tevens) zou moeten worden aangemerkt als “a punishment to deter reoffending”. Van een “criminal charge” in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM is volgens het hof dan ook geen sprake. Het hof is tenslotte van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de heffingsambtenaar met het opleggen van de naheffingsaanslagen onevenredig heeft gehandeld of anderszins in strijd is gekomen met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel. Het hof verklaart het beroep ongegrond.
 

Gerechtshof Amsterdam 25 juni 2009, nrs. 08/00781 en 09/00359 t/m 09/00367, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ0783

Terug naar kennisbank

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.