Geen kostenraming leidt tot vernietiging naheffingsaanslag

In geschil is de vraag of aan de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag, bestaande uit ƒ 1,- nageheven parkeerbelasting en ƒ 65,- aan kosten, terecht is opgelegd. Belanghebbende stelt dat de in de naheffingsaanslag in rekening gebrachte kosten in generlei wijze in redelijke verhouding tot de verschuldigde hoofdsom staan en het bedrag van ƒ 65,- bovendien niet is vastgesteld in overstemming met het bepaalde in artikel 2 van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen. Het Hof is met belanghebbende van mening dat conform artikel 2, tweede lid, van het Besluit de raad ieder jaar, op basis van een raming van de kosten van het opleggen van een naheffingsaanslag, het bedrag vaststelt dat aan een belastingschuldige bij een naheffingsaanslag in rekening wordt gebracht. In het onderhavige geval blijkt uit de door de ambtenaar in het geding gebrachte stukken niet van een zodanig besluit of zodanig vaststelling door de gemeenteraad. Het enkel vaststellen van de Verordening 1996 door de raad in november 1995 met de vermelding in artikel 9 van die Verordening van het hiervoor genoemde bedrag van ƒ 65,- kan niet als de door het Besluit vereiste vaststelling gelden. Het beroep van belanghebbende is gegrond. 

Terug naar kennisbank

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.