Een WRO-vrijstelling strekt zich niet uit tot eventuele toekomstige bouwaanvragen voor andere bouwplannen

Aan belanghebbende zijn in verband met het tweemaal aanvragen van een vrijstelling 2 aanslagen leges opgelegd. De tweede aanvraag is gedaan, omdat er door waterschap Rivierenland geen ontheffing van de keur voor waterkeringen en wateren was verleend. Hierbij is het bouwplan met 1 meter opgehoogd.
Belanghebbende heeft na het eerste onderzoek ter zitting van het Gerechtshof Arnhem bij wijze van verweer nieuwe klachten aangevoerd, die ertoe strekken te betogen dat de gemeen-te ten onrechte een procedure voor een tweede vrijstelling heeft opgestart.
Het hof heeft geoordeeld dat deze nieuwe verweren in hoger beroep kunnen worden toegelaten, omdat in elke fase van het geding in hoger beroep nieuwe stellingen mogen worden betrokken, tenzij een goede procesorde zich daartegen verzet.
Naar het in cassatie niet bestreden oordeel van het hof is de heffingsambtenaar van de gemeente Maasdriel door de behandeling van de nieuwe verweren niet in zijn procesbelangen geschaad, nu deze bij de voortzetting van de behandeling de mogelijkheid heeft gehad op de nieuwe verweren in te gaan en dat ook heeft gedaan.
Belanghebbende stelt dat de tweede vrijstelling niet nodig was, nu de ophoging niet relevant was voor de eerste vrijstelling en de eerste vrijstelling daarom nog steeds kon worden gebruikt. De Hoge Raad overweegt dat een WRO-vrijstelling uitsluitend betrekking kan hebben op een bepaald bouwplan. Zij kan zich derhalve niet uitstrekken tot eventuele toekomstige bouwaanvragen voor andere bouwplannen (zie ABRvS van 15 juli 2009, nr. 200805354/1, LJN BJ2642). Indien met een WRO-vrijstelling een bouwvergunning is verleend voor een bouwplan, mag in verband hiermee niet op basis van dezelfde vrijstelling nadien een bouwvergunning worden verleend voor een nieuw bouwplan (zie ABRvS 15 juli 2009, nr. 200900135/1/H1, LJN BJ2625).
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.