Privaatrechtelijke vordering tot dwangsom levert geen doorkruising op van de publiekrechtelijke weg

Belanghebbende is een aantal malen verzocht om opgaaf te doen van zijn buitenlandse rekeningen en heeft daaraan niet voldaan. De inspecteur heeft vervolgens belanghebbende in kort geding gedagvaard en heeft daarbij gevorderd belanghebbende te veroordelen om op straffe van dwangsom opgave te doen. In hoger beroep heeft het Gerechtshof Amsterdam geoordeeld dat de inspecteur langs privaatrechtelijke weg de nakoming van de in artikel van de 47 AWR voorziene opgaveverplichting kan afdwingen op de grond dat het volgen van de privaatrechtelijke weg deze publiekrechtelijke regeling niet op onaanvaardbare wijze doorkruist.
De Hoge Raad oordeelt dat uit het stelsel van de AWR niet kan worden afgeleid dat het volgen van de privaatrechtelijke weg door het instellen van een vordering tot nakoming van de in artikel 47 van de AWR verwoorde opgaveverplichting op straffe van verbeurte van een dwangsom is uitgesloten. Integendeel, uit de parlementaire geschiedenis met betrekking tot het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2005 valt af te leiden dat de wetgever vooralsnog niet de noodzaak zag van invoering van een fiscale bestuurlijke dwangsom, omdat gebruik kan worden gemaakt van de civielrechtelijke weg. Met de in de AWR voorziene strafrechtelijke vervolging of bestuurlijke beboeting, ingeval niet is voldaan aan de opgaveverplichting kan een met de onderhavige vordering vergelijkbaar resultaat niet worden bereikt. Tenuitvoerlegging van de opgelegde straf of inning van de opgelegde boete behoeft de belastingplichtige immers geenszins ertoe te brengen alsnog te voldoen aan zijn verzaakte verplichting tot gegevensverstrekking.
Ook de in de AWR voorziene omkering van de bewijslast in geval van weigering van gegevensverstrekking leidt niet tot een vergelijkbaar resultaat als door de Staat kan worden bereikt met de onderhavige vordering. De genoemde maatregelen kunnen immers niet waarborgen dat de benodigde gegevens daadwerkelijk worden verschaft, omdat de belastingplichtige zich bij de, door de belastingdienst mogelijk te laag geschatte, aanslag kan neerleggen zonder de verlangde gegevens te verstrekken. Door de hier gevolgde privaatrechtelijke weg, die ertoe strekt de bestaande wettelijke bevoegdheid van de inspecteur te effectueren door het afdwingen van de nakoming van de wettelijk verplichte medewerking van de belastingplichtige, wordt volgens de Hoge Raad de publiekrechtelijke weg dus niet doorkruist. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
 

Terug naar kennisbank

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.