Geen sprake van niet tijdig beslissen op verzoek om WOZ-beschikking

X heeft op 5 maart 2024 per brief de heffingsambtenaar van BWB verzocht om de WOZ-beschikking 2024 vast te stellen op een bepaald bedrag. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 31 maart 2024 de waarde op een hoger bedrag vastgesteld. X heeft beroep ingesteld, omdat de heffingsambtenaar volgens hem nog niet heeft beslist op zijn aanvraag. De rechtbank overweegt dat als de brief van X van 5 maart 2024 moet worden aangemerkt als een aanvraag als bedoeld in art. 1:3 Awb, met de beschikking van 31 maart 2024 is beslist op die aanvraag. Hieraan doet niet af dat de heffingsambtenaar ook ambtshalve gehouden is om de WOZ-beschikking vast te stellen. Door de WOZ-beschikking op een hoger bedrag vast te stellen dan is verzocht, is het verzoek van X afgewezen. Van niet tijdig beslissen is om die reden geen sprake. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. 

Terug naar kennisbank

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.