Niet-ontvankelijk door onjuiste adressering te wijten aan belanghebbende

Belanghebbende heeft gesteld de aanslag nimmer te hebben ontvangen, dat hij pas na ontvangst van de aanmaning van deze aanslag op de hoogte is geraakt en hierdoor pas kort hierna bezwaar tegen deze aanslag heeft ingediend. Gelet op deze omstandigheden stelt belanghebbende dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Voorts stelt belanghebbende dat het aan de Inspecteur is om aannemelijk te maken dat de aanslag is verzonden en dat die aan het juiste adres is aangeboden. De Inspecteur heeft gesteld het aanslagbiljet op 28 oktober 2003 te hebben verstuurd naar het voormalige adres van belanghebbende "b-straat 2 te Y". Voorts heeft de Inspecteur gesteld dat volgens het bevolkingsregister van de gemeente belanghebbendes adres op 30 oktober is gemuteerd in "a-straat 1 te Y" met de aantekening dat belanghebbende op 29 oktober 2003 is verhuisd.
Het hof overweegt dat de Inspecteur ten aanzien van het versturen van de aanslag conform de geldende wettelijke verplichtingen heeft gehandeld door de aanslag naar het hem laatst bekende adres van belanghebbende te verzenden. Belanghebbende had zorg moeten dragen voor het tijdig doorgeven van de adreswijzing aan de Inspecteur dan wel gebruik moeten maken van de gratis verhuisservice van de TPG ten einde problemen zoals deze zich in de onderhavige procedure hebben voorgedaan te voorkomen. Nu belanghebbende dit heeft nagelaten, komt het niet tijdig in bezwaar komen tegen de in geschil zijnde aanslag voor zijn rekening. Belanghebbendes stelling dat de Inspecteur aannemelijk dient te maken dat de aanslag is verzonden en wel naar het juiste adres, berust naar het oordeel van het hof, op een onjuiste rechtsopvatting.
De Hoge Raad overweegt dat belanghebbende voor het hof gemotiveerd heeft gesteld dat hij het aanslagbiljet niet heeft ontvangen. Uit de uitspraak en de stukken van het geding voor het hof blijkt niet dat de Inspecteur die stelling heeft betwist, zodat de Hoge Raad belanghebbendes stelling voor juist houdt. Van belanghebbende kon redelijkerwijs niet worden gevergd dat hij, om te voorkomen dat zendingen van de Belastingdienst hem niet zouden bereiken, meer deed dan hij heeft gedaan, te weten het doorgeven van zijn adreswijziging aan de gemeentelijke basisadministratie daags na zijn verhuizing, derhalve binnen de in de wet daarvoor gestelde termijn van 5 dagen. Aanvullende maatregelen zouden uitsluitend doelmatig kunnen zijn geweest met het oog op de eventualiteit dat de Belastingdienst juist daags voor zijn verhuizing, dan wel op de dag van zijn verhuizing, stukken naar hem zou afzenden. Uit de uitspraak van het hof of de stukken van het geding blijkt niet van feiten en omstandigheden die zouden meebrengen dat belanghebbende op een of ander bedacht hoefde te zijn. Nu niet is gesteld of gebleken dat belanghebbende, voor hij de aanmaning ontving, al anderszins bekend was geworden met de aanslag, en zijn bezwaar daartegen binnen de termijn bij de Inspecteur is ingekomen, kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest. De Inspecteur heeft het bezwaar derhalve ten onrechte wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard.
 

Terug naar kennisbank

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.