Niet-ontvankelijkverklaring terecht achterwege gelaten

De uitspraak van het hof en de stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende aan een vóór afloop van de wettelijke bezwaartermijn gedane uitlating van de Inspecteur het vertrouwen heeft ontleend, en in de omstandigheden van het geval redelijkerwijs heeft mogen ontlenen, dat hij zijn bezwaren tegen de - van de aangifte afwijkende - aanslag niet meer schriftelijk (door middel van een bezwaarschrift) hoefde kenbaar te maken. Onder deze omstandigheden kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest door (uiteindelijk toch, zij het) na afloop van de wettelijke bezwaartermijn een bezwaarschrift in te dienen (vgl. HR 22 november 2000, nr. 35 601, BNB 2001/28).
Gelet op het bepaalde in artikel 6:11 van de Awb heeft de Inspecteur bij zijn uitspraak op het bezwaar terecht niet-ontvankelijkverklaring wegens termijnoverschrijding achterwege gelaten. 's Hofs andersluidende oordeel is onjuist. De Hoge Raad verklaart het beroep gegrond en verwijst het geding.
 

Terug naar kennisbank

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.