Aantal v.e. vastgesteld via wettelijke formule

Aan belanghebbende is een aanslag verontreinigingsheffing 2004 opgelegd, die na bezwaar door de heffingsambtenaar van het waterschap Zuiderzeeland is gehandhaafd. De Rechtbank Zwolle-Lelystad heeft het beroep gegrond verklaard. Het Gerechtshof Arnhem heeft het hoger beroep van belanghebbende gegrond verklaard (nieuwsservice 2009, week 27). Het dagelijks bestuur van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Rijn Midden heeft hiertegen cassatie ingesteld.
Het hof heeft geoordeeld dat uit de bewoordingen van artikel 22, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren kan worden afgeleid dat aan de heffingsplichtige het recht wordt verschaft om - in afwijking van artikel 20, eerste lid, van de Wet - het aantal v.e. vast te stellen op grond van artikel 22 van de Wet, en dat lagere wet- of regelgeving niet ten nadele van een belastingplichtige de toepassing van artikel 20 van de Wet verplicht kan stellen. Hiertegen is het middel gericht.
De Hoge Raad overweegt dat in de tabel van artikel 2 van het Besluit vervuilingswaarde ingenomen water (hierna: het Besluit) alle bedrijven gecategoriseerd zijn en dat voor elke bedrijfscategorie een forfaitaire vervuilingswaarde per m³ ingenomen water bepaald is. Ingevolge het bepaalde in artikel 4 van het Besluit kan de vervuilingswaarde per m³ ingenomen water, in afwijking van artikel 2 van het Besluit, door de heffingsplichtige op aanvraag dan wel door de inspecteur ambtshalve worden bepaald aan de hand van monsterneming en analyse overeenkomstig artikel 4, derde lid, van het Besluit, dan wel meting, bemonstering en analyse overeenkomstig artikel 4, vierde lid, van het Besluit. Het resultaat van dit onderzoek wordt voor de toepassing van de tabel van artikel 22, derde lid, van de Wet in de plaats gesteld van de (forfaitaire) vervuilingswaarde per m³ ingenomen water zoals die op grond van artikel 2 van het Besluit in aanmerking zou moeten worden genomen voor de bedrijfscategorie waartoe de heffingsplichtige behoort. Dit kan leiden tot een indeling in een lagere of hogere klasse van de tabel van artikel 22, derde lid, van de Wet. Voor een situatie als deze, waarin het aantal v.e. minder dan 1.000 bedraagt, is in artikel 22 van de Wet bepaald dat in afwijking van artikel 20 van de Wet het aantal in de heffing te betrekken v.e. wordt bepaald met inachtneming van de in en op grond van dat artikel gegeven regels. Hieruit volgt dat artikel 4 van het Besluit het waterschap de bevoegdheid verleent om de vervuilingswaarde aan de hand van meting, bemonstering en analyse te bepalen, maar dat ook bij gebruikmaking van deze bevoegdheid artikel 22 van de Wet van toepassing is. Voor dat geval waren partijen voor het hof erover eens dat de afvalwatercoëfficiënt 0,056 - behorende bij klasse 10 van de tabel van artikel 22, lid 3, van de Wet - bedraagt.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
 

Terug naar kennisbank

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.