Eigenaar is gebruiker voor OZB ondanks vertrek huurder na 1 januari
Belanghebbende stelt dat hij op 1 januari van het belastingjaar geen gebruiker van de onroerende zaak meer was. De heffingsambtenaar van de gemeente Haarlem stelt dat belanghebbende tot 27 januari gebruik heeft gemaakt van het pand en dat de aanslag OZB terecht is opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat het e-mailbericht waaraan de heffingsambtenaar zijn conclusie heeft ontleend dat het aan belanghebbende door de verhuurder toegestane voortgezette gebruik tot 27 januari heeft voortgeduurd, geen betrekking had op de onderhavige bedrijfsruimte maar op een ander gehuurd object. De bedrijfsruimte is op 2 januari ontruimd en op 6 januari door belanghebbende leeg opgeleverd. Niet in geschil is dat belanghebbende de onderneming die hij dreef met gebruikmaking van de bedrijfsruimte op 1 januari geheel of gedeeltelijk heeft gestaakt en dat hij de bedrijfsruimte na 1 januari niet meer als bedrijfsmiddel heeft aangewend. Anderzijds staat vast dat belanghebbende tot 2 januari zaken in de bedrijfsruimte aanwezig heeft gehad. De rechtbank ziet aanleiding de activiteiten van belanghebbende op 1 en 2 januari 2017 aan te merken als handelingen die niet meer inhouden dan het opruimen en schoonmaken van de bedrijfsruimte, terwijl geen sprake was van de situatie waarin hij daadwerkelijk iets deed met de bedrijfsruimte. De rechtbank acht van betekenis dat uit de wetsgeschiedenis valt af te leiden dat de situatie waarin een eigenaar een belangrijke mate van zeggenschap heeft over de onroerende zaak, deze als gebruiker kan worden aangemerkt. Van een dergelijke belangrijke mate van zeggenschap kan hier worden gesproken. Het was immers aan de eigenaar om te beslissen op welk moment na de beëindiging van de huurovereenkomst hij de onbeperkte beschikking wilde hebben over de bedrijfsruimte. Bij het nemen van die beslissing was voor hem niet het belang van belanghebbende leidend, maar wanneer de bouwvakkers met hun werkzaamheden in het bedrijfspand konden beginnen.
DATUM:
30 april 2018
ECLI:
ECLI:NL:RBNHO:2018:3512
ZAAKNUMMER:
HAA 17/4523
INSTANTIE:
Rechtbank Noord-Holland