Rondvaartboot
In geschil is de op aangifte voldane vermakelijkheidsretributie van de gemeente Amsterdam. Het betreft met name de vraag of de wijze waarop de gemeente de heffing uitvoert in strijd is met artikel 229 van de Gemeentewet, met het gelijkheidsbeginsel, met het verbod op détournement de pouvoir of met het verbod op willekeur.
Het Hof overweegt dat het karakter van de vermakelijkheidsretributie met zich meebrengt dat geen directe relatie behoeft te bestaan tussen bepaalde kosten en de hoogte van de opbrengst. Uit de raadsstukken, die hebben geleid tot invoering van de retributie, blijkt dat de gemeenteraad vooral het oog heeft gehad op kapitaallasten van en kosten van onderhoud van bruggen en walmuren, kosten van diep- en schoonhouden van grachten en sluizen, van onderhoud van sluizen en waterkeringen, van kwantiteitsbeheer van oppervlaktewater en van personeel voor speciaal toezicht. Het Hof acht het aannemelijk dat vooral door rondvaartboten de grachten zodanig intensief worden gebruikt, dat daardoor extra kosten worden gemaakt voor met name baggeren en onderhoud. Er is sprake van intensief gebruik van de voorzieningen, dat niet in wanverhouding staat met de voor dat gebruik geheven retributie. De verordening leidt derhalve niet tot een willekeurige en onredelijke heffing. Een lager tarief voor stationerende vaartuigen en waterfietsen is gerechtvaardigd, omdat deze minder extra kosten veroorzaken dan de rondvaartboten. Belanghebbende heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de meerderheid van de belastingplichtigen niet in heffing wordt betrokken, voor zover dat van belang zou zijn bij een belasting die wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte. Het beroep is ongegrond.
DATUM:
07 september 2001
ECLI:
ECLI:NL:GHAMS:2001:AD4469
ZAAKNUMMER:
00/2406
INSTANTIE:
Gerechtshof Amsterdam