Onredelijke en willekeurige belastingheffing

Aan belanghebbende is een voorlopige aanslag in de vermakelijkhedenretributie opgelegd. Het bezwaarschrift van belanghebbende is ongegrond verklaard.
Belanghebbende exploiteert een recreatiepark. In de jaren 1987 tot en met 1998 heeft belanghebbende overeenkomsten met de gemeente gesloten waarin onder meer was bepaald dat belanghebbende belang heeft bij het door de gemeente gevoerde recreatiebeleid en ter erkenning van dat belang bereid is zulks materieel mede vorm te geven door het beschikbaar stellen van een bedrag. In de overeenkomsten van 1994 t/m 1998 heeft de gemeente zich verplicht gedurende de looptijd van de overeenkomst geen vermakelijkhedenretributie aan belanghebbende op te leggen. Na 1998 wenst belanghebbende geen overeenkomsten als hiervoor bedoeld meer af te sluiten. Daarop heeft de gemeente de Verordening vermakelijkhedenretributie 1999 vastgesteld. De grondslag voor de retributie is het aantal bezoekers, het tarief is ƒ 0,30 / € 0,13.
Belanghebbende is van mening dat sprake is van een willekeurige en onredelijke belastingheffing. Volgens belanghebbende hielden de overeenkomsten een uitputtende regeling in die aldus moet worden verstaan dat de daarin verdeelde kosten niet opnieuw mogen worden verhaald. Het tarief is derhalve veel te hoog. De gemeente is van mening dat de overeenkomsten geen uitputtende regeling behelzen.
Het Hof verwerpt de stelling dat de overeenkomsten een uitputtende regeling behelzen aangezien daar in de overeenkomsten onvoldoende aanwijzingen zijn te vinden. Die overeenkomsten bevatten een regeling voor de verdeling van de kosten van voorzieningen c.q. de door belanghebbende te verstrekken bijdrage in die kosten voor de jaren waarop zij betrekking hebben. Deze regeling staat de gemeente niet in de weg de met die voorzieningen verband houdende kosten, in latere jaren door middel van onderhavige retributie te verhalen. Tevens is het Hof van oordeel dat de in het verhaal betrokken verkeersvoorzieningen alle (mede) strekken ten profijte van belanghebbende. Hetzelfde geldt voor de voorzieningen in de sfeer van recreatie- en toerismebeleid.
Voor zover de grieven van belanghebbende zich richten tegen de hoogte van de door de retributie verhaalde kosten falen zij, aangezien de gemeente niet hoeft aan te geven welk bedrag van de met de door haar getroffen voorzieningen gemoeide lasten aan deze vermakelijkheid is toe te rekenen. Aangezien aannemelijk is dat belanghebbende ernstig geschaad zou zijn bij het wegvallen van deze voorzieningen, met name de verkeersvoorzieningen, is het Hof van mening dat niet is vast komen te staan dat er een wanverhouding is tussen de hoogte van de retributie en het profijt dat belanghebbende van de onderhavige voorzieningen heeft ondervonden. Het beroep is ongegrond.
 

Terug naar kennisbank

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.