Leasemaatschappij aangemerkt als houder van het voertuig

Bezwaar van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting is wegens termijn-overschrijding niet ontvankelijk is verklaard. In beroep is de uitspraak op bezwaar bevestigd. Belanghebbende heeft beroep in cassatie ingesteld. De naheffingsaanslag – die aanvankelijk niet ten name van een bepaalde belastingschuldige was gesteld – is blijkens de uiteindelijke tenaamstelling van het duplicaat van het aanslagbiljet opgelegd aan de leasemaatschappij A BV, die kennelijk ten tijde van het parkeren houder was van het voertuig als bedoeld in de Verordening. Het op de voet van deze bepaling aanmerken van de leasemaatschappij als belastingschuldige, en het dienovereenkomstig aan haar opleggen van de naheffingsaanslag, is in overeenstemming met art. 225 lid 5 Gemeentewet. Daar is immers bepaald dat zolang geen voldoening van de in dat artikel in het eerste lid, letter a, bedoelde parkeerbelasting heeft plaatsgevonden, de houder van het voertuig wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd. Nu aan belanghebbende geen naheffingsaanslag is opgelegd, zou zij strikt genomen niet uit eigen hoofde doch slechts namens de leasemaatschappij in bezwaar en beroep kunnen komen. Aldus zou echter voor dergelijke gevallen het recht op toegang tot de rechter onvoldoende zijn gewaarborgd voor degene die het voertuig feitelijk heeft geparkeerd en die naar aan te nemen valt door de leasemaatschappij ook aansprakelijk kan worden gesteld voor de door deze betaalde belasting.
De Hoge Raad oordeelt dat de wettelijke regeling, bij het ontwerpen waarvan de aandacht kennelijk vooral erop was gericht betaling van de naheffingsaanslag zeker te stellen, op dit punt een leemte vertoont, die met inachtneming van het stelsel van de wet dient te worden opgevuld. Daarom moet worden aangenomen dat in gevallen waarin de naheffingsaanslag is opgelegd aan een ander dan degene die feitelijk het voertuig heeft geparkeerd, ook deze laatste naast degene aan wie de aanslag is opgelegd - en, ingevolge art. 225 lid 4 Gemeente-wet, naast degene die de belasting heeft voldaan - het recht heeft tegen de naheffingsaanslag een bezwaarschrift in te dienen. Indien op de voet van het bepaalde in art. 234 lid 8 Gemeentewet voor de uitreiking van het aanslagbiljet is volstaan met het aanbrengen van het aanslag-biljet op of aan het voertuig, moet worden aangenomen dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift als bedoeld in art. 22a (thans 22j) AWR aanvangt met ingang van de dag na die van de dagtekening van het aanslagbiljet. Indien niet vaststaat dat het aanslagbiljet op deze wijze is uitgereikt, vangt de termijn voor het instellen van bezwaar eerst aan op de dag na dagtekening van een “duplicaat” van het aanslagbiljet waarin naast het daarin reeds vermelde kenteken van het voertuig ook de naam en het adres van de belastingschuldige zijn vermeld, aan de hand waarvan kan worden geconstateerd of het “duplicaat” op de juiste wijze is verzonden. Dit geldt ook indien na toepassing van art. 234 lid 8 en toezending van een “duplicaat” het bezwaarschrift wordt ingediend door degene die stelt dat niet hij de houder van het voertuig of degene die de belasting heeft voldaan is, maar degene die ten tijde van het geconstateerde parkeren de feitelijke beschikking over het betrokken voertuig had. In die situatie dient in voorkomend geval met het oog op de toepassing van het bepaalde in art. 6:11 Awb rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat het “duplicaat” van het aanslag-biljet aanvankelijk is verzonden aan de houder van het voertuig. Het hof heeft niet vastgesteld of het aanslagbiljet op de voet van art. 234 lid 8 Gemeentewet op of aan het geparkeerde voertuig is aangebracht, noch of, uitgaande van het blijkens het hiervoor overwogene bij gebreke van een dergelijke uitreiking geldende aanvangstijdstip, de bezwaartermijn in acht is genomen en evenmin of, uitgaande van dat aanvangstijdstip, de - mogelijke - termijnoverschrijding met inachtneming van de omstandigheid dat het “duplicaat” niet aan belanghebbende maar aan de houder van het voertuig is verzonden, verschoonbaar is. Nu niet duidelijk is van welke situatie het hof op deze punten is uitgegaan, is het oordeel dat belanghebbende terecht in haar bezwaar niet is ontvangen, onvoldoende met redenen omkleed.
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof vernietigd en verwijst de zaak naar een ander hof.
 

Terug naar kennisbank

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.