Waardebepaling inclusief BTW en waarde in het economische verkeer leidend

De heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam heeft de bezwaren tegen de WOZ-waarden van belanghebbendes distributieloodsen ongegrond verklaard. De Rechtbank Rotterdam heeft de beroepen ongegrond verklaard.
In hoger beroep was in geschil of de waarde bepaald dient te worden of op basis van de stichtingskosten al dan niet vermeerderd met BTW of op basis van de waarde in het economische verkeer (WEV). Hof ’s-Gravenhage heeft geoordeeld dat de ratio van het BTW-stelsel is, dat op de bedrijfsvoering van ondernemers geen BTW drukt voor zover zij belaste prestaties verrichten. Voor deze ondernemers gelden prijzen exclusief BTW als WEV. Uit arresten van de Hoge Raad volgt echter, dat de waardering naar de WEV van de distributieloodsen in de eerste 2 jaar na ingebruikname dient plaats te vinden inclusief BTW. Het hof ziet geen reden om van deze vaste jurisprudentie af te wijken.
Voorts heeft het hof overwogen dat het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. Dat een belastingmedewerker een bijdrage heeft geleverd aan de taxatiewijzer van de VNG, kan niet worden opgevat als een bewuste standpuntbepaling in deze procedure.
Belanghebbenden hebben met een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 1995 (BNB 1995/228) betoogd dat de WEV van commercieel gebezigd onroerend goed in beginsel gelijk zou moeten zijn aan de gecorrigeerde vervangingswaarde (GVW). De heffingsambtenaar heeft volgens het hof voldoende weersproken dat dit uitgangspunt geen opgeld doet, omdat de distributieloodsen op een toplocatie liggen, een logistieke hotspot, aan vaarwater tussen de belangrijkste containerterminals, in de directe nabijheid van autosnelweg A15 en met een gunstige verhouding tussen gebouwd en ongebouwd. Op het terrein van de distributieloodsen is een barge-terminal aanwezig met eigen depotfaciliteit. Samen met de beperkte onderhoudskosten en met de geringe aanvang- en mutatieleegstand, verklaren deze omstandigheden het verschil tussen de WEV en de GVW.
Het hof volgt belanghebbenden dat de door de heffingsambtenaar ter zitting overgelegde bijlage “indicatie mutatieleegstand” tardief is. Het hof acht echter geen reden aanwezig voor schriftelijke nabehandeling, omdat uit de stukken voldoende blijkt dat de heffingsambtenaar aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. Het hof heeft de beroepen ongegrond verklaard.
De Hoge Raad doet de beroepen in cassatie af met toepassing van art. 81 lid 1 RO.
 

Terug naar kennisbank

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.