Kaderrichtlijn water verplicht gemeenten niet om rioolheffing te heffen van gebruiker
De heffingsambtenaar van de gemeente Someren heeft aan een woningcorporatie voor 97 sociale huurwoningen aanslagen rioolheffing opgelegd. Belanghebbende stelt dat van haar gezien de Kaderrichtlijn water geen rioolheffing mag worden geheven, omdat haar huurders de vervuilers zijn en niet zij. Het hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard.
Het eerste middel betoogt dat van belanghebbende als eigenaar van de panden geen rioolhef-fing geheven kan worden, omdat dit in strijd is met het in de KRW neergelegde beginsel dat de vervuiler betaalt.
De Hoge Raad overweegt dat belanghebbende eigenaar is van de panden die zij exploiteert door ze aan derden te verhuren. Zij geeft daarmee aan deze derden het recht gebruik van de panden te maken, waardoor op het riool is geloosd. Het stond de gemeentelijke wetgever vrij om belanghebbende, als eigenaar, aan te merken als vervuiler in de zin van de KRW en als zodanig in de heffing te betrekken, evenzeer als wanneer zij zelf rechtstreeks de lozingen op het riool zou hebben verricht.
Het tweede middel houdt in dat het als vervuiler aanmerken van degene die een ander in de gelegenheid stelt om water op het riool te lozen in strijd is met het uitgangspunt in de KRW dat het waterprijsbeleid adequate prikkels moet bevatten voor de gebruikers om de watervoorra-den efficiënt te benutten.
De Hoge Raad oordeelt dat de tekst van art. 9 lid 1, eerste gedachtestreepje, KRW geen andere uitleg toelaat dan dat deze bepaling de lidstaten verplicht om gebruikers van watervoorraden te stimuleren om deze efficiënt te benutten, door middel van een prijsbeleid dat adequate prikkels bevat. Deze bepaling sluit geenszins uit dat lidstaten dit doel ook nastreven door het beslag dat een gebruiker doet op watervoorraden in aanmerking te nemen bij de terugwinning van de kosten die gepaard gaan met lozingen, overeenkomstig het beginsel ‘de vervuiler betaalt’; de KRW verplicht hier echter niet toe (vgl. HvJ 16 juli 2009, Futura, C-254/08, ECLI:EU:C:2009:479).
Het derde middel faalt eveneens omdat het berust op het onjuiste uitgangspunt dat uitsluitend de tariefstelling in de Verordening maatgevend is voor de beoordeling of de diverse gebruiks-sectoren een redelijke bijdrage leveren aan de terugwinning van kosten van waterdiensten als beoogd in art. 9 lid 1, tweede gedachtestreepje KRW.
DATUM:
08 december 2017
ECLI:
ECLI:NL:HR:2017:3082
ZAAKNUMMER:
17/00071
INSTANTIE:
Hoge Raad