Rioolheffing; baggerkosten en kosten onderhoud oevers verhaalbaar via rioolheffing, en achteraf toerekenen btw brengt geen wijziging in begroting mee en leidt niet tot lastenverschuiving

De heffingsambtenaar van de gemeente Steenwijkerland heeft aan belanghebbende, een woningstichting, aanslagen rioolheffing opgelegd voor de jaren 2013, 2014 en 2015.
De Hoge Raad oordeelt dat het eerste middelonderdeel, dat betoogt dat de baggerkosten en kosten van onderhoud oevers niet verhaald mogen worden via de rioolheffing, faalt. Het hof heeft aannemelijk geacht dat de kosten van baggeren en onderhoud van de oevers mede zijn gemaakt voor de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van ingezameld hemelwater. Dat oordeel komt erop neer dat die kosten meer dan zijdelings verband houden met de riolering, zodat zij (geheel of ten dele) via de rioolheffing mogen worden verhaald. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR 4 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0990) en is niet onbegrijpelijk.
Het derde middelonderdeel betoogt dat indirecte kosten slechts toerekenbaar zijn voor zover de kostenpost samenhangt met de riolering. De Hoge Raad overweegt dat kosten slechts dan niet (geheel of ten dele) in de ramingen als lasten ter zake van riolering kunnen worden aangemerkt indien die kosten geheel of nagenoeg geheel andere doeleinden dienen. Daarbij is uitgangspunt dat de gemeente bij het opstellen van de begroting die uitgangspunt is voor de ramingen, is gebonden aan de in het BBV gegeven regels. Hiervan uitgaande stond het de gemeente vrij om de baggerkosten en kosten van onderhoud oevers geheel of gedeeltelijk aan de rioolheffing toe te rekenen aangezien die kosten meer dan zijdelings verband houden met de riolering, en het BBV de gemeenten niet beperkt in de mate waarin lasten worden toegerekend aan posten waarmee zij meer dan zijdelings verband houden.
Het vierde middelonderdeel betoogt dat de met de omzetbelasting over de voor de riolering gemaakte kosten geen rekening mag worden gehouden, omdat deze kosten niet in de ramingen waren opgenomen. De Hoge Raad overweegt dat de omzetbelasting die als gevolg van de Wet op het BTW-compensatiefonds recht geeft op een bijdrage uit dat fonds, niet een last is die drukt op de gemeentelijke begroting maar, een post die uitsluitend op grond van het bepaalde in art. 228a lid 3 Gemeentewet tot de kosten ter zake van de riolering wordt gerekend. Het achteraf alsnog in aanmerking nemen van omzetbelasting in de ramingen voor een vastgestelde rioolheffing, brengt geen wijziging in de begroting van de gemeente mee en leidt, anders dan een verhoging of verlaging van de rioolheffing, niet tot een lastenverschuiving als bedoeld in de totstandkomingsgeschiedenis. Het hof heeft daarom terecht geoordeeld dat de heffingsambtenaar die omzetbelasting alsnog in aanmerking mocht nemen als last ter zake van de riolering.
 

Terug naar kennisbank

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.