Van strijd met de Wet energiedistributie is geen sprake

De heffingsambtenaar van de gemeente Leiden heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag precariobelasting gehandhaafd. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft het besluit gewijzigd onder aanvulling van de motivering. Ook na deze wijziging strekt de uitspraak tot ongegrondverklaring van de bezwaren. Belanghebbende beheert onder, op of boven de voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond warmte-netten. In geschil is of belanghebbende precariobelasting is verschuldigd.
De rechtbank overweegt dat het aanhangig zijn van beroep tegen een uitspraak op bezwaar geen verandering in een los van het beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van die uitspraak brengt (artikel 6:18, lid 1, Awb). Een bestuursorgaan is bevoegd een eerder genomen besluit, dat naar zijn opvatting onjuist is, alsnog in te trekken of te wijzigen (vergelijk Centrale Raad van Beroep 12 juni 2001, nr. 99/6107 WAZ/WAO, LJN: AB3262). Het bepaalde in artikel 6:18, derde lid, van de Awb staat hieraan niet in de weg (vergelijk Centrale Raad van Beroep, 28 april 1998, nr. 96/10614 AWB en 98/2173 AWB, LJN: AL0869). Aangezien met het besluit niet tegemoetgekomen is aan de bezwaren van belanghebbende, wordt ingevolge het bepaalde in artikel 6:19, lid 1, van de Awb het beroep mede geacht te zijn gericht tegen dit besluit.
De in de Verordening precariobelasting opgenomen voorschriften reguleren in geen enkel opzicht het transporteren en het leveren van warmte in het belang van de energievoorziening. Van strijd van de Verordening met de Wet energiedistributie is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. De autonome bevoegdheid van de raad van de gemeente om binnen de grenzen van de wet tot heffing van precariobelasting te besluiten strekt zich mede uit tot de hoogte van de tarieven. De rechter mag daarin niet treden, behoudens in het geval dat de tarieven leiden tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing. De door belangheb-bende aangevoerde omstandigheid dat de gemeente als eigenaar van de grond op grond van de Belemmeringenwet Privaatrecht ertoe kan worden verplicht het hebben van leidingen in gemeentegrond te aanvaarden, brengt niet mee dat er sprake is van een gedoogplicht die aan de heffing van precariobelasting in de weg staat. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
 

Terug naar kennisbank

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.