Rioolrechten; geen strijd met artikel 229b van de Gemeentewet

Aan belanghebbende zijn aanslagen rioolrecht 2001 opgelegd die betrekking hebben op 1.059 direct op het buizenstelsel van de gemeentelijke riolering van de in de gemeente Grootegast aangesloten woningen, waarvan belanghebbende bij het begin van het belastingjaar eigenaresse was. In de gemeente zijn in totaal 4.012 eigendommen -waaronder genoemde 1.059 woningen – direct aangesloten op het - door of in opdracht van de gemeente te onderhouden - buizenstelsel van de gemeentelijke riolering dat het van die eigendommen afkomstige (afval)water afvoert, terwijl de rechthebbenden van de 596 eigendommen gelegen in het zogenaamde buitengebied direct noch indirect zijn aangesloten op vorenbedoeld buizenstelsel.
De 4.012 eigendommen zijn door de gemeente in de heffing betrokken en de 596 eigendommen niet. In de begroting 2001 van de gemeente, welke aan het belastingtarief rioolrecht ten grondslag ligt, is ter zake van het onderdeel 'riolering en waterzuivering' als totaal geraamde lasten ƒ 2.781.324 (onderverdeeld in 'pompen en riolen (rioolgemalen)' ad ƒ 1.248.718 en 'gemeentelijk rioleringsplan' ad ƒ 1.532.606) opgenomen en als totaal geraamde baten ƒ 1.247.873. Het nadelige saldo bedraagt, rekening houdend met de onttrekking van de egalisatiereserve riolering ad ƒ 713.658, ƒ 819.793.
Na bezwaar heeft de heffingsambtenaar de aanslagen rioolrecht gehandhaafd. In geschil is of de aanslagen terecht zijn opgelegd, waarbij belanghebbende een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel m.b.t. andere situaties in de gemeente waarin geen aanslag is opgelegd. Tevens is in geschil of de tariefstelling onverbindend is omdat in strijd met het bepaalde in artikel 229b van de Gemeentewet de geraamde baten van het rioolrecht uitgaan boven de geraamde lasten.
Het Hof overweegt ten aanzien van de eerste vraag als volgt. Ervan uitgaande dat de niet in de heffing van het rioolrecht betrokken eigendommen direct of indirect zijn aangesloten op een voor de openbare dienst bestemd gemeentewater en op grond van de Verordening in de heffing van het rioolrecht zouden kunnen worden betrokken, heeft naar het oordeel van het Hof ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel te gelden hetgeen de Hoge Raad heeft beslist in zijn arrest van 27 januari 2006, nr. 39 407, LJN AV0394.
Met betrekking tot de tariefstelling overweegt het Hof dat in deze zaak de geraamde lasten de baten overstijgen. Ook is overigens niet aannemelijk geworden dat de gemeente bij het opmaken van de aan de belastingtarieven ten grondslag liggende begroting voor het belastingjaar 2001 heeft gehandeld in strijd met het bepaalde, dan wel het doel en de strekking van, artikel 229b van de Gemeentewet. Evenmin is aannemelijk geworden dat sprake is van handelen in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur van de zijde van de gemeente. Het gelijk is derhalve aan de zijde van de heffingsambtenaar.
(Gerechtshof Leeuwarden 27 oktober 2006, ECLI:NL:GHLEE:2006:AZ1229)
 

Terug naar kennisbank

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.