Geen uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging
Belanghebbende stelt dat door de heffingsambtenaar van de gemeente Bunschoten toezeg-gingen zijn gedaan dat hij niet zal overgaan tot invordering van precariobelasting op kabels en leidingen.
De rechtbank overweegt dat een beroep op het vertrouwensbeginsel slechts kan slagen, indien een tot beslissen bevoegd orgaan ten aanzien van een belanghebbende uitdrukkelijk, ondub-belzinnig en ongeclausuleerd toezeggingen heeft gedaan die bij de belanghebbende gerecht-vaardigde verwachtingen hebben gewekt. De rechtbank stelt voorop dat de raad op grond van artikel 216 van de Gemeentewet bevoegd is tot het vaststellen van een belastingverordening. De heffingsambtenaar is op grond van artikel 231 belast met de heffing. De raad heeft in het stelsel van de Gemeentewet een autonome positie (HR 26 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1737). De rechtbank is van oordeel dat aan de inhoud van een eerder gesprek niet de verwachting kan worden ontleend dat de heffingsambtenaar nooit precariobelasting zal gaan innen. Van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging van het bevoegde bestuursor-gaan is geen sprake. Daar komt bij dat in een e-mailbericht naar aanleiding van het gesprek is aangegeven dat de heffingsambtenaar voor de precariobelasting in afwachting is van de ontwikkelingen in de Tweede Kamer met betrekking tot een landelijke regeling over deze belasting. Evident is dat men op korte termijn duidelijkheid verwachtte te krijgen over heffing van precariobelasting en dat die ontwikkelingen aanleiding vormden de situatie nog even aan te zien. Toen gaandeweg bleek dat de verwachte besluitvorming in de Tweede Kamer uitbleef, ontstond voor de heffingsambtenaar naar het oordeel van de rechtbank een andere situatie op grond waarvan de heffingsambtenaar alsnog kon besluiten zijn bevoegdheid tot heffing van de precariobelasting te gebruiken.
DATUM:
22 maart 2017
ECLI:
ECLI:NL:RBMNE:2017:1433
ZAAKNUMMER:
16/3470
INSTANTIE:
Rechtbank Midden-Nederland