Leges; opbrengstnorm; doorberekening indirecte kosten, tariefvaststelling

Van belanghebbende zijn leges geheven ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning. In cassatie is aan de orde of de in artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet voorgeschreven toets moet worden aangelegd per in de Verordening voorkomend belastingmiddel of dat alleen de Verordening in haar geheel dient te voldoen aan de limietopbrengst van dat artikel. De Hoge Raad oordeelt dat in het licht van de wetsgeschiedenis, nu de tekst van artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet niet dwingt tot de uitlegging van belanghebbende dat de daar geregelde toets moet worden toegepast per in de Verordening voorkomend belastingmiddel, het Hof haar standpunt terecht heeft verworpen.
De klacht van belanghebbende dat er sprake is van kruissubsidiëring miskent volgens de Hoge Raad de vrijheid die de wetgever bij de Wijzigingen van de Gemeentewet per 1 januari 1995 op dit punt aan de gemeenten heeft willen geven. Het middel bestrijdt verder het oordeel van het Hof dat niet aannemelijk is geworden dat kosten zijn doorberekend die rechtens niet mogen worden doorberekend. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet aldus moet worden uitgelegd dat bepaalde indirecte kosten, te weten de indirecte kosten die geen verband houden met de specifieke dienstverlening, niet door legesheffing mogen worden verhaald. Uit ’s Hofs uitspraak blijkt niet of het bij zijn bestreden oordeel dit door de wetgever gemaakte onderscheid tussen verschillende soorten indirecte kosten in acht heeft genomen. Toch kan het middelonderdeel volgens de Hoge Raad niet tot cassatie leiden, omdat het mede steunt op de eerder verworpen opvatting dat de in artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet geregelde toets moet worden toegepast per in de Verordening voorkomend belastingmiddel.
Ook de klacht dat de gemeente de tarieven voor de verschillende diensten willekeurig heeft vastgesteld, aangezien er relatief grote verschillen bestaan tussen de voor verschillende diensten in aanmerking te nemen en in rekening te brengen uurtarieven, wordt verworpen. Het oordeel van het Hof dat de gemeente voor het bestaan van die verschillen een deugdelijke verklaring heeft gegeven, geeft volgens de Hoge Raad geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst.

Terug naar kennisbank

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.