Een enkele keerbeweging levert geen gebruik van de haven op

Belanghebbende heeft met een vrachtschip het Meppelerdiep en de Drentsche Hoofdvaart bevaren. Op de heen- of terugvaart heeft het vrachtschip een keerbeweging gemaakt. Daartoe is het een tiental meters de Wachthaven of de Sethehaven, die in onderhoud en beheer zijn bij de gemeente Meppel, in- en uitgevaren, zonder dat het schip daarbij een ligplaats heeft genomen. Deze keerbeweging vergde telkens ongeveer 5 minuten. Belanghebbende heeft voor de periode geen binnenhavengeld op aangifte betaald. Van belanghebbende is bij een als naheffingsaanslag aan te merken factuur een bedrag aan binnenhavengeld van de gemeente Meppel geheven. De heffingsambtenaar van de gemeente heeft het geheven bedrag gehandhaafd.
De Rechtbank Assen heeft het beroep ongegrond verklaard. Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. Het hof heeft in het midden gelaten of het gebruik van het Meppelerdiep en de Drentsche Hoofdvaart in de heffing kan worden betrokken. De keerbewegingen hebben naar het oordeel van het hof reeds tot gevolg dat zich een belastbaar feit in de zin van de Verordening heeft voorgedaan.
De Hoge Raad overweegt dat de Verordening voorschrijft dat aangifte en betaling van het binnenhavengeld moeten plaatsvinden bij de havenmeester op de eerste dag volgende op de dag van aankomst van het vaartuig in de haven, doch vóór het tijdstip waarop het vaartuig uit de haven vertrekt. Dit voorschrift laat zich niet rijmen met heffing van binnenhavengeld wegens het enkel maken van een keerbeweging als de onderhavige. Voorts voorziet de tarieventabel behorende bij de Verordening in termijnen waarover de belasting verschuldigd wordt. Voor vaartuigen die geen pleziervaartuig zijn variëren die termijnen van zeven dagen of een week tot een jaar, en voor pleziervaartuigen van één overnachting tot één jaar. Ook deze termijnen vormen een aanwijzing dat de gemeentelijke wetgever het oog heeft gehad op een gebruik dat de vorm aanneemt van een niet geheel voorbijgaand verblijf. Dit brengt mee dat het oordeel van het hof berust op een onjuiste rechtsopvatting. Nu belanghebbende met haar schip wel heeft aangemeerd aan de oever bij een aan de Drentsche Hoofdvaart gelegen op- en overslag-bedrijf, moet verwijzing volgen ter beantwoording van de vraag of het deel van dat vaarwater waar het aanmeren plaatsvond bij de gemeente in beheer of onderhoud was. In dit verband verdient opmerking dat geen sprake is van beheer in de zin van artikel 229 van de Gemeente-wet indien de gemeente ter plaatse alleen het bevoegd gezag uitoefent en nautische aanwijzingen kan geven. Voorts verdient opmerking dat bij de gemeente in onderhoud zijn mede omvat het onder verantwoordelijkheid van de gemeente doen uitvoeren van onderhoud.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie gegrond en verwijst het geding.
 

Terug naar kennisbank

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.