Verordening is onverbindend door vrijstellingsbepaling in belastingplicht

De heffingsambtenaar van de gemeente Ede heeft aan belanghebbende een aanslag reclamebelasting opgelegd en heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De Rechtbank Arnhem heeft geoordeeld dat in de verordening ten onrechte een uitzondering van de belastingplicht voor een groep ondernemers, die via privaatrechtelijke bijdragen meebetalen aan het fonds dat ook gevoed werd door de opbrengst van de reclamebelasting, was opgenomen. De heffingsambtenaar heeft hoger beroep ingesteld.
Het hof oordeelt dat de in de verordening opgenomen omschrijving van de belastingplicht niet strookt met het bepaalde in artikel 217 van de Gemeentewet. Door de formulering van de uitzondering op de belastingplicht is immers niet overzienbaar, laat staan voor andere belastingplichtigen controleerbaar, of de daarin bedoelde privaatrechtelijke overeenkomst bestaat en op grond daarvan betaling moet geschieden en evenmin, of de gemeente zich door middel van een convenant aan een organisatie heeft verplicht tot het uitbetalen van opbrengsten van de reclamebelasting. Volgens het hof zou de omstandigheid dat de belastingplicht mede afhangt van het bestaan van een – betalingsverplichting scheppend – convenant neerkomen op delegatie van de verordenende bevoegdheid die volgens artikel 217 van de Gemeentewet is opgedragen aan de raad. Voor delegatie is volgens artikel 127 van de Grondwet een wettelijke grondslag nodig, die ontbreekt. Bij gebreke van een voldoende scherpe afbakening van de belastingplicht moet volgens het hof aan de gehele Verordening verbindende kracht worden ontzegd.
Het hof verklaart het hoger beroep ongegrond.
 

Terug naar kennisbank

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.