Geen redelijke en objectieve rechtvaardigingsgrond om pand op te nemen in het gebied waar de reclamebelasting van toepassing is

Belanghebbende oefent een garagebedrijf uit in een pand uit de jaren dertig van de vorige eeuw. Bij de bouw is op de gevel, tussen de begane grond en de eerste verdieping, in gegoten beton het opschrift "A” aangebracht, maar "A" is al jaren niet meer gevestigd in het pand. De heffingsambtenaar van de gemeente Maastricht heeft een aanslag reclamebelasting opgelegd.
Niet in geschil is dat het pand is gelegen binnen het centrumgebied waarbinnen de onderhavige reclamebelasting wordt geheven. Naar het oordeel van de rechtbank kan de straat waar het pand van belanghebbende zich bevindt echter niet als een aanloopstraat naar het centrum worden beschouwd. Er is volgens de rechtbank geen redelijke en objectieve rechtvaardigingsgrond om het pand op te nemen in het gebied waar de reclamebelasting van toepassing is, omdat de heffingsambtenaar geen concrete plannen van het centrummanagement heeft kunnen duiden voor activiteiten of voorzieningen die voordeel kunnen opleveren voor bewoners en ondernemers van de straat. De verordening, voor zover daarin het pand van belanghebbende tot het heffingsgebied is gerekend, is onverbindend. De rechtbank verklaart het beroep gegrond.
Voor het hof komt allereerst aan de orde of sprake is van een openbare aankondiging met behulp van een reclameobject? Het hof oordeelt dat het opschrift "A" heeft te gelden als een reclame-uiting, omdat onmiskenbaar sprake is van een openbare aankondiging, welke verwijst naar de activiteiten die in het pand worden uitgeoefend, te weten het uitoefenen van een garagebedrijf. Daaraan staat niet in de weg dat A niet langer in het pand is gevestigd.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of de gemeente de heffing mocht beperken tot het afgebakende gebied? Het hof overweegt dat het werkingsgebied van het centrummanagement zich uitstrekt tot het centrum van Maastricht en Wijck waarbinnen ook het pand van belanghebbende ligt. Het centrummanagement heeft als taak en doel de opbrengsten van de reclamebelasting, met het oog op het versterken van de economische positie van het centrumgebied van Maastricht ten opzichte van de concurrentie, aan te wenden voor het hele werkingsgebied. Met inachtneming hiervan acht het hof de keuze voor het afgebakende gebied niet willekeurig of onredelijk en de tot dit gebied beperkte heffing van reclamebelasting aanvaardbaar. Daaraan doet niet af dat voor de korte termijn bepaalde prioriteiten zijn gesteld welke niet direct ten voordele strekken van de straat en het pand van belanghebbende.
Tot slot oordeelt het hof, onder verwijzing naar de conclusie van de Advocaat-Generaal van 12 augustus 2011 (ECLI:NL:PHR:2011:BR4564), dat indien de aanwending van de opbrengst van de reclamebelasting door het centrummanagement daadwerkelijk leidt tot versterking van de economische positie van het centrumgebied, er voor de ondernemers in het afgebakende gebied direct profijt kan ontstaan, waarbij naar het oordeel van het Hof in het midden kan blijven hoe groot dit profijt is en hoe groot het profijt is of zal zijn in de specifieke situatie van belanghebbende. Het hof verklaart het beroep ongegrond.
 

Terug naar kennisbank

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.