Geografische beperking toegestaan en geen verkapte vorm van baat- of parkeerbelasting

Belanghebbende, een landelijk opererende drogisterijketen, stelt dat de verordening reclamebelasting van de gemeente Voorst onverbindend is. Tevens is belanghebbende van mening dat sprake is van willekeurige belastingheffing.
De rechtbank stelt voorop, onder verwijzing naar haar uitspraak van 20 januari 2010 (nr. 09/334, LJN BL8525, welke uitspraak is bevestigd door het Gerechtshof Arnhem in de uitspraak van 14 september 2010, nr. 10/00057, LJN BN8815) dat het toegestaan om de inkomsten uit de reclamebelasting met gebruikmaking van een ondernemersfonds uitsluitend te besteden aan de financiering van activiteiten en voorzieningen in de binnenstad. Bovendien hoeft de individuele heffing niet te worden gerelateerd aan het profijt dat een individu heeft bij zijn openbare aankondiging. De rechtbank is van mening dat het toegestaan is om de heffing te beperken tot de binnenstad en voegt daaraan toe dat de mogelijkheid tot belastingheffing op voet van de Experimentenwet BI-zones niet uitsluit dat men kiest voor de heffing van reclamebelasting. De door belanghebbende ingeroepen uitspraak van de Rechtbank Alkmaar van 20 november 2010 (nr. 09/3017, LJN BO5033) kan volgens de rechtbank niet leiden tot het oordeel dat de verordening onverbindend is. Dat de inkomsten van de reclamebelasting door de gemeente ten dele worden gebruikt om onbetaald parkeren en de exploitatie van de parkeergarage in het centrum van Twello te bekostigen, noopt volgens de rechtbank niet tot het oordeel dat sprake is van een verkapte vorm van baat- of parkeerbelasting. Ten aanzien van de door belanghebbende aangevoerde, op gebouwen aanwezige opschriften, die zijn geplaatst bij de ingang van een appartementencomplex of woonhuis, oordeelt de rechtbank dat deze, gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 30 maart 2007 (nr. 42 353, LJN AX2154) en de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 25 augustus 2009 (nr. BK 08/00102, LJN BN5744), geen openbare aankondigingen zijn in de zin van artikel 227 van de Gemeentewet. Tenslotte is de rechtbank van mening dat de gemeente de vrijheid heeft om niet over te gaan tot differentiatie van het tarief en is de hoogte daarvan, wat verder ook zij van de tariefstelling in andere gemeenten, evenmin van dien aard dat sprake is van een onredelijke belastingheffing.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
 

Terug naar kennisbank

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.