Aankondigingen op Abri en Mupi vallen niet onder vrijstellingen
De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam heeft aan belanghebbende twee aanslagen reclamebelasting opgelegd, één voor de openbare aankondigingen aan twee zijdes van een Abri en één voor de openbare aankondigingen aan één zijde van een Mupi (verlichte reclamezuil). Belanghebbende stelt dat geen reclamebelasting mocht worden geheven, omdat er een vrijstelling is voor ten dienste van het wegverkeer getroffen voorzieningen waaronder wordt begrepen algemene bewegwijzering, waarmee een algemeen belang wordt gediend. Belanghebbende voert aan dat Mupi’s en Abri’s voorzieningen zijn die ten dienste van het wegverkeer zijn getroffen en waarmee het algemeen belang wordt gediend. De rechtbank overweegt dat de vrijstelling niet eenduidig is geformuleerd. Daarom moet worden gekeken naar het doel waarvoor de vrijstelling in de Verordening is opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat de vrijstelling niet anders kan worden begrepen dan dat deze betrekking heeft op de openbare aankondigingen op de voorziening en niet op de voorziening, zoals een Abri of Mupi, op zich. Vereist is dus dat met de openbare aankondiging een algemeen belang is gediend. Niet in geschil is dat daarvan hier geen sprake is.
Ten aanzien van de vrijstelling voor culturele aankondigingen heeft de heffingsambtenaar zich primair op het standpunt gesteld dat culturele aankondigingen en deze commerciële reclame in de Mupi en Abri geen gelijke gevallen zijn. Subsidiair stelt de heffingsambtenaar dat er een rechtvaardiging bestaat voor het buiten de heffing laten van culturele aankondigingen. Dit is in de jaren 90 ingevoerd op basis van maatschappelijke acceptatie.
De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar kennelijk een ongeschreven beleid voert dat ter zake van theaterreclame en andere aankondigingen met een culturele achtergrond niet wordt geheven. Naar het oordeel van de rechtbank is hier, anders dan de heffingsambtenaar stelt, sprake van gelijke gevallen. Het eventuele culturele karakter van een openbare aankondiging is geen relevant onderscheid. De rechtbank leidt uit het door de heffingsambtenaar gestelde af dat culturele aankondigingen buiten de heffing worden gehouden met het oog op het maatschappelijke belang van de culturele aspecten. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee, met inachtneming van de terughoudende toets die de rechtbank hier heeft, sprake van een voldoende objectieve en redelijke rechtvaardiging voor het gemaakte onderscheid.
DATUM:
13 september 2016
ECLI:
ECLI:NL:RBAMS:2016:5762
ZAAKNUMMER:
15/168
INSTANTIE:
Rechtbank Amsterdam