Woonforensenbelasting bij mede-eigendom

Belanghebbende heeft op 4 maart 1985 tezamen met vier niet met haar tot hetzelfde gezin behorende broers en zusters - die ieder hun eigen gezin hadden of alleenstaand waren - ieder voor eenvijfde gedeelte de onderhavige vakantiewoning gekocht. De woning werd, op basis van afspraken door de mede-eigenaren, slechts zelfstandig, zonder de anderen, gebruikt.
Het Hof heeft - voormelde afspraken kennelijk aldus uitleggende dat elk der mede-eigenaren gedurende eenvijfde van de beschikbare tijd van de woning gebruik kon maken - geoordeeld dat belanghebbende in 1985, in welk jaar de woning na 4 maart, derhalve gedurende 302 dagen, ter beschikking van de gezamenlijke mede-eigenaren was, slechts gedurende ten hoogste (namelijk afgezien van nog 59 dagen van verhuur) 302 : 5 = 60,4 dagen, derhalve minder dan 90 dagen, voor haarzelf of haar gezin de beschikking had over de woning. Naar ’s Hofs oordeel was daarom niet voldaan aan het bepaalde bij art. 1 van de Verordening, dat in het belastingjaar de belasting plichtige meer dan 90 dagen een gemeubileerde woning ter beschikking houdt.
Dat oordeel geeft volgens de Hoge Raad geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en berust voor het overige op de aan het Hof voorbehouden uitlegging van genoemde afspraken.

(BNB 1989/253)
 

Terug naar kennisbank

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.