Verzoek tot uitstel van betaling bij onherroepelijk vaststaande aanslag schorst de invordering niet

De heffingsambtenaar van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft aan belanghebbende een aanslag waterschapsbelastingen gebruikers 2007 opgelegd. Belangheb-bende heeft hiertegen bezwaar ingesteld. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad in 2010 het beroep in cassatie in deze zaak verworpen. Belanghebbendes verzoek om kwijtschelding is afgewezen. De invorderingsambtenaar heeft een dwangbevel uitgevaardigd en de belastingdeurwaarder heeft deze betekend. Het door belanghebbende tegen de kosten van betekening ingediende beroep is ongegrond verklaard. De Rechtbank Haarlem heeft zich onbevoegd verklaard met betrekking tot uitspraken op bezwaar inzake verzoeken om uitstel van betaling en kwijtschelding en voor het overige het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard. Belanghebbende is van mening dat hij niet voldoende correct is aangemaand en dat het door de invorderingsambtenaar ter zitting getoonde stuk geen aanmaning is nu hierop een bedrag inclusief kosten staat vermeld.
Het hof acht het voldoende aannemelijk dat de invorderingsambtenaar belanghebbende heeft aangemaand in de zin van de wet. Dat op dit moment nog een herzieningsprocedure en een verzoek bij de Nationale Ombudsman lopen over deze aanslag, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de invorderbaarheid. Anders dan belanghebbende kennelijk veronderstelt, heeft een onherroepelijk vaststaande aanslag tot gevolg dat een eerder verleend uitstel van betaling hierdoor wordt beëindigd en derhalve ingevorderd kan worden, ook wanneer vervolgens een nieuw verzoek tot uitstel van betaling wordt gedaan. Een dergelijk nieuw verzoek schorst de invordering niet. Belanghebbende is kennelijk het standpunt toegedaan dat het de belastingrechter vrij staat om de afwijzing van het verzoek om uitstel van betaling te verlenen, nogmaals te beoordelen, dan wel de verzoeken om kwijtschelding alsnog gegrond te verklaren. Dit is niet het geval. De beslissingen hebben betrekking op de invordering en zijn niet een beslissing van de invorderingsambtenaar in de zin van artikel 26 van de AWR, zodat die beslissingen niet aan het oordeel van de belastingrechter onderworpen zijn.
Het hof verklaart het hoger beroep ongegrond.
 

Terug naar kennisbank

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.