Kleinzoon ex-militair KNIL terecht aangeslagen

Belanghebbende stelt dat het hof niet de bevoegde rechterlijke instantie is om van het hoger beroep kennis te nemen, omdat het een militaire zaak van ex-militairen van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger en diens gezinsleden betreft. De zaak dient te worden doorgestuurd naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, aldus belanghebbende.
Het hof overweegt dat ingevolgde de Wet Milieubeheer en de Gemeentewet de heffing en invordering van afvalstoffenheffing geschiedt met toepassing van de AWR als ware het een rijksbelasting. Het in artikel 8:105 van de Awb in verbinding met artikel 12 van de bij de Awb behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak neergelegde stelsel brengt mee dat tegen een uitspraak van de rechtbank omtrent een besluit krachtens de belastingwet als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de AWR hoger beroep kan worden ingesteld bij een gerechtshof. Het gerechtshof is dus bevoegd en niet de Raad van State. Hieraan doet niet af dat belanghebbende zijn rechten baseert op de omstandigheid dat hij kleinzoon is van een ex-militair van het KNIL en de regelingen die betrekking hebben op deze ex-militairen en hun gezinsleden. Omdat belanghebbende in bezwaar en (hoger) beroep is gekomen tegen de aanslag, is het gerechtshof de instantie om kennis te nemen van het hoger beroep, ongeacht de gronden waarop het hoger beroep rust.
Verder stelt belanghebbende dat, omdat hij tijdelijk in Nederland verblijft, hij op grond van de door hem in zijn processtukken vermelde regelingen (o.a. een Memorandum van 14 juli 1950, Trb. 1951 No. 4) aanspraak heeft op het inkomen van zijn grootvader en deze heffing ingehouden dient te worden op het inkomen van zijn grootvader, en/of de aanslag ter betaling dient te worden doorgezonden naar het ministerie van BZK.
Het hof overweegt dat uitsluitend de heffing en niet de invordering van de aanslag aan de orde is, zodat het hof hierover geen oordeel kan geven. Belanghebbende dient zich hiervoor tot de burgerlijke rechter te wenden. Voor zover belanghebbende tevens bedoelt te stellen dat hij niet belastingplichtig is voor de afvalstoffenheffing, faalt zijn betoog. Nu de belastingplicht voor de afvalstoffenheffing niet bepaald wordt door het al dan niet ingeschreven staan in de GBA, maar uitsluitend is gebaseerd op het gebruik van een perceel waarvoor een verplichting tot het inzamelen van afval geldt, kan deze grief niet slagen.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk met toepassing van art. 80a RO.
 

Terug naar kennisbank

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.