Instellen van een nieuwe omslagklasse niet geboden

De heffingsambtenaar van het waterschap Roer en Overmaas heeft een aanslag omslagheffing ongebouwd opgelegd. De rechtbank Roermond heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende is eigenaar van een aantal percelen, gelegen in het taakgebied van het waterschap. Belanghebbende bestrijdt de hem opgelegde waterschapsheffing met de stelling dat zijn percelen in een andere omslagklasse moeten worden ingedeeld omdat het onderhoud met meer dan 75% is afgenomen en dat de kosten ook met meer dan 50 % zijn afgenomen.
Het hof overweegt dat voorop staat dat naar de bedoeling van de wetgever aan waterschappen een zekere vrijheid toekomt bij het instellen van omslagklassen en bij indeling van gebieden in die klassen. Bij een verschil in belang van 50% of meer vindt de wetgever het instellen van één of meer omslagklassen geboden. Voor het verschil in belang wordt aangeknoopt bij verschillen in kosten die de onroerende zaken door hun hoedanigheid en/of ligging veroorzaken bij de uitvoering van de waterschapstaken. De hiervoor vermelde bepaling dient dan ook zo te worden uitgelegd dat een waterschap (nieuwe) omslagklassen moet instellen indien het aan een aspirantomslagklasse toe te delen kostenbedrag meer dan 50% afwijkt van het gemiddelde kostenbedrag. Daarnaast moet dit kostenverschil toe te schrijven zijn aan de hoedanigheid en/of ligging van de in die aspirantomslagklasse in te delen gebieden. Het door belanghebbende gestelde nadeel dat hij zegt te ondervinden door het gewijzigd onderhoudsbeleid van het waterschap is naar het oordeel van het hof niet aan te merken als een nadeel voortvloeiend uit de hoedanigheid en ligging van belanghebbendes percelen. Afgezien daarvan heeft de heffingsambtenaar bestreden dat ten gevolge van het gewijzigd onderhoudsbeleid de kosten van het waterkwantiteitsbeheer zijn afgenomen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het instellen van een aparte, nieuwe omslagklasse voor belanghebbendes percelen niet geboden is.
Belanghebbende heeft in hoger beroep een overzicht overgelegd van de grondwaterstanden gemeten over een periode van 1951 tot en met 2003, ter onderbouwing van zijn stelling dat hij door de wijze van onderhoud geen voordeel meer heeft bij de waterstaatkundige werken van het waterschap. Naar het oordeel van het hof is met dit overzicht niet aannemelijk geworden dat belanghebbende geen belang (meer) heeft bij de taken van het waterschap.
Het hof verklaart het beroep gegrond.
 

Terug naar kennisbank

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.