Bij het verkrijgen van een gehandicaptenparkeerkaart is niet reeds belasting voldaan
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de gehandicaptenparkeerkaart van het dashboard was gevallen en dat hij deze kort na het opleggen van de naheffingsaanslag aan de parkeercontroleur heeft getoond. Belanghebbende heeft onder verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:1997:AA3200 en ECLI:NL:HR:2008:BC1593) betoogd dat uitsluitend van belang is of de verschuldigde belasting is betaald en niet of op de voorgeschreven wijze aangifte is gedaan.
De rechtbank is bekend met de jurisprudentie van de Hoge Raad. In deze zaak is echter geen sprake van het parkeren met een parkeervergunning, maar met een gehandicaptenparkeerkaart. Bij het parkeren met een gehandicaptenparkeerkaart is de situatie anders dan in de jurisprudentie van de HR. Het parkeren met een gehandicaptenparkeerkaart wordt niet beschreven in de Verordening als parkeerbelasting. Anders dan bij een parkeervergunning is dus bij het verkrijgen van deze gehandicaptenkaart niet reeds parkeerbelasting voldaan. Voor het parkeren met een gehandicaptenparkeerkaart kent de Verordening een vrijstellingsbepaling. Uit deze vrijstellingsbepaling volgt dat van de houder van een gehandicaptenparkeerkaart geen belasting wordt geheven mits deze kaart op een van buitenaf duidelijk zichtbare en leesbare plaats direct achter de voorruit van het voertuig is geplaatst. De rechtbank is van oordeel dat uit deze bepaling volgt dat een houder van een gehandicaptenparkeerkaart enkel geen parkeerbelasting hoeft te voldoen, als hij zijn gehandicaptenparkeerkaart conform de voorschriften in zijn voertuig plaatst. Laat de houder dit na, dan is hij alsnog verplicht om de parkeerbelasting te voldoen. Het enkel zijn van houder van een parkeergehandicaptenkaart is dus niet voldoende om te worden vrijgesteld van de verplichting om parkeerbelasting te moeten voldoen. De heffingsambtenaar heeft dan ook terecht een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
DATUM:
04 december 2017
ECLI:
ECLI:NL:RBOBR:2017:6286
ZAAKNUMMER:
17/2096
INSTANTIE:
Rechtbank Oost-Brabant