Binnenhavengeld is niet op één lijn te stellen met liggeld

Belanghebbende heeft een perceel water met ondergrond van de gemeente gekocht. In de koopovereenkomst is bepaald dat er geen liggeld verschuldigd is. Het schip van belanghebbende is op 10 juni 2010 om 10.00 uur door de havendienst gesignaleerd bij de Wilhelminasluis te Zaanstad. Naar aanleiding van deze signalering heeft de heffingsambtenaar een naheffingsaanslag binnenhavengelden en een verzuimboete opgelegd, die na bezwaar zijn gehandhaafd. De Rechtbank Haarlem heeft het beroep ongegrond verklaard.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist dat de naheffingsaanslag in stand dient te blijven. Uit de koopovereenkomst en de daarin opgenomen bepaling ‘dat er geen liggeld is verschuldigd’ kan niet worden afgeleid dat belanghebbende geen binnenhavengeld is verschuldigd voor het varen in voor de openbare dienst bestemde gemeentewateren. Op grond van de Verordening is terecht binnenhavengeld geheven voor het varen van het schip van belanghebbende. Het binnenhavengeld is niet op één lijn te stellen met het liggeld.
De door belanghebbende gestelde driedubbele heffing, wat daar overigens van zij, doet zich niet voor. De vaste ligplaats van het schip bevindt zich niet boven gemeentegrond, zodat van belanghebbende geen precariobelasting kan worden geheven. Dat op basis van de Verordening binnenhavengeld kan worden geheven indien het schip van belanghebbende wordt verplaatst, brengt geen onredelijke en willekeurige heffing mee. Uit de Verordening volgt dat het schip van belanghebbende valt onder de categorie “vaartuig”, omdat het geschikt is voor het dragen of vervoer te water van personen of goederen. Belanghebbende gaat er ten onrechte vanuit dat zijn schip niet als vaartuig kan worden aangemerkt. De verwijzing van belanghebbende naar de Verordening (welke tekst betrekking heeft op kadegeld) brengt naar het oordeel van het hof niet mee dat het schip van belanghebbende slechts kan worden aangemerkt als woonschip en niet als vaartuig. Het hof zal de verzuimboete vernietigen wegens afwezigheid van alle schuld. Uit de feiten en omstandigheden die door partijen zijn aangevoerd leidt het hof af dat belanghebbende geen verwijt kan worden gemaakt van het niet doen van aangifte.
Het hof verklaart het beroep gegrond.
 

Terug naar kennisbank

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.