Geen apart beleid voor auto’s die parkeren en tegelijk elektrisch laden
Belanghebbendes auto stond geparkeerd op een parkeerplaats die is bestemd voor het opladen van elektrische voertuigen. Deze locatie is aangewezen als locatie waar parkeerbelas-ting wordt geheven. Belanghebbende had echter geen parkeerbelasting betaald. Belangheb-bende voert aan dat de heffingsambtenaar van de gemeente ’s-Hertogenbosch vanuit duur-zaamheidsoverwegingen een onderscheid zou moeten maken tussen het parkeren van elektrische en niet-elektrische auto’s. De heffingsambtenaar stelt dat er geen apart beleid wordt gevoerd voor auto’s die parkeren en tegelijkertijd gebruik maken van de mogelijkheid om de auto elektrisch te laden aan de laadpaal en niet elektrische voertuigen. In de Verorde-ning wordt op dit punt dan ook geen onderscheid gemaakt. De rechtbank overweegt dat de gemeenteraad zelf invulling kan geven aan onder meer de vrijstellingen van gemeentelijke belastingen. In deze autonome bevoegdheid mag de rechter in beginsel niet treden. Daarop geldt een uitzondering indien moet worden geoordeeld dat het ontbreken van een bepaalde vrijstelling in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel (ECLI:NL:GHDHA:2014:3011). Niet gebleken is dat daarvan sprake is.
Belanghebbende heeft zich nog erop beroepen dat de heffingsambtenaar niet consequent handhaaft, omdat hij regelmatig auto’s ziet staan op de parkeerplek aan een laadpaal die geen naheffingsaanslag krijgen. De heffingsambtenaar heeft betwist dat zij niet consequent hand-haaft en stelt er juist extra op toe te zien dat de parkeerplekken bij laadpalen juist worden gebruikt. De rechtbank heeft geen reden hieraan te twijfelen. Het feit dat belanghebbende zelf in een relatief kort tijdsbestek meerdere malen een naheffingsaanslag of Mulder-bon heeft gekregen, wijst hier ook op. Gelet op beschikbare mankracht is overigens niet onvoorstelbaar dat niet iedere overtreding opgemerkt wordt. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.
DATUM:
27 maart 2015
ECLI:
ECLI:NL:RBOBR:2015:1673
ZAAKNUMMER:
14/3735
INSTANTIE:
Rechtbank Oost-Brabant