08 september 2022Fiscaal advies

Corona en verlenging van de redelijke termijn; een vervolg

Robert Duits

Fiscaal adviseur lokale belastingen

In mijn column van 1 maart 2021 (link) heb ik verwezen naar het feit dat de coronapandemie ook geleid heeft tot achterstanden bij de rechterlijke macht. Daardoor zijn (en zullen) niet alle procedures afgehandeld (worden) binnen de tweejaarstermijn. Zoals ik destijds reeds heb opgemerkt, dient een procedure (bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk) in beginsel binnen twee jaar afgerond te zijn. Als dat niet het geval is, dan kunnen belastingplichtigen schadevergoedingen ontvangen wegens het overschrijden van de redelijke termijn. Een lange afhandelingstermijn leidt immers tot spanning en frustratie.

Destijds heb ik verwezen naar een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2021:864). Daarin is geoordeeld dat de uitbraak van het coronavirus een bijzondere omstandigheid is die de termijn verlengt, omdat door de uitbraak gedurende ongeveer vier maanden geen belastingzittingen plaats hebben kunnen vinden. Mijn advies was echter om er niet vanuit te gaan dat alle belastingrechters in alle zaken (standaard) de termijn zullen gaan verlengen.

In latere uitspraken oordeelde dezelfde Rechtbank Rotterdam dat voor belastingzaken zelfs een algemene verlengingstermijn van zes maanden kon worden gehanteerd (ECLI:NL:RBROT:2021:5357). Gedurende een periode van zes maanden waren er geen belastingzittingen gehouden en dat leidde volgens de rechtbank tot zes maanden vertraging in belastingzaken. Hof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2022:490) en de Rechtbank Noord-Nederland (ECLI:NL:RBNNE:2022:1303) hanteerden eveneens een (standaard) verlengingstermijn van vier maanden.

De Rechtbank Zeeland-West Brabant was echter een andere mening toegedaan (ECLI:NL:RBZWB:2021:5213). Er is alleen reden om de redelijke termijn te verlengen, als er daadwerkelijk een zitting gepland was in de periode dat het gerechtsgebouw gesloten was.

Er was dus zeker geen sprake van eenduidigheid onder de (lagere) belastingrechters. Zoals zo vaak heeft de Hoge Raad duidelijkheid moeten scheppen over deze materie. Een paar maanden geleden heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan (ECLI:NL:HR:2022:752), waarbij hij de strenge lijn, zoals gehanteerd door de Rechtbank Zeeland-West Brabant, heeft gevolgd. Alleen in procedures waarbij een zitting gepland was in de periode van 17 maart 2020 tot en met 10 mei 2020 wordt de redelijke termijn met vier maanden verlengd. De uitbraak van het coronavirus mag niet in algemene zin worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid, die een verlenging rechtvaardigt van de termijn van berechting van twee jaar, die in de regel als redelijk is aan te merken.

Een uitspraak die bij de verschillende rechtsbijstandverleners tot een vervroegde en wellicht ook tot een wat meer uitbundige vrijdagmiddagborrel zal hebben geleid. Er zijn immers nog behoorlijk wat procedures aanhangig die, mede door achterstanden - die in ieder geval ook deels het gevolg zijn van de pandemie - niet binnen twee jaar zullen worden afgehandeld. Naast de eventuele schadevergoedingen, waarvoor veel belanghebbenden getekend hebben dat deze aan de rechtsbijstandverlener moeten worden uitgekeerd, leidt het toekennen van de schadevergoeding ook nog eens tot een gegrond beroep en dus de toewijzing van een proceskostenvergoeding. Van spanning of frustratie zal aan de zijde van de rechtsbijstandverlener in dat geval niet of nauwelijks sprake zijn.

En nu we het toch over proceskostenvergoeding hebben; in hetzelfde arrest heeft de Hoge Raad ook nog eens geoordeeld dat voor het onderscheid dat sinds 1 juli 2021 is gehanteerd tussen BPM-/WOZ-procedures en andere belastingprocedures door de wetgever geen objectieve en redelijke rechtvaardiging gegeven is. Ook in WOZ-zaken dient volgens de Raad het verhoogde tarief ad € 759,- per procespunt gehanteerd te worden en niet het in het Besluit proceskosten bestuursrecht opgenomen lagere tarief (€ 541,-). Dat betekent een verhoging van ca. 40 procent van de vergoeding voor rechtsbijstand in de beroepsfase. Ook in tijden van hoge inflatie een mooie indexering die wederom met gejuich zal zijn ontvangen bij de diverse rechtsbijstandverleners.

Is er dan alleen maar slecht nieuws te melden voor wat de schadevergoedingen wegens het overschrijden van de redelijke termijn betreft? Nee, want op 2 september jl. heeft de Hoge Raad wederom arrest gewezen (ECLI:NL:HR:2022:1128). Deze casus heeft betrekking op situaties die zich in de praktijk ook vaak voordoen. Er is in bezwaar volledig tegemoet gekomen aan belanghebbende, maar vervolgens is verder geprocedeerd over de hoogte van de proceskosten. In het overzichtsarrest (ECLI:NL:HR:2016:252) is reeds geoordeeld dat de termijn niet doorloopt indien het geschil inzake de belastingheffing ten einde is gekomen en de rechter alleen nog moet beslissen op een verzoek tot schadevergoeding. Het wachten op die afzonderlijke uitspraak kan niet worden geacht een voortzetting van de eerder door de belanghebbende ondervonden spanning en frustratie mee te brengen.

Volgens de Hoge Raad is er geen reden om anders te oordelen over andere verzoeken die niet de hoofdzaak betreffen, zoals verzoeken om vergoeding van proceskosten. Ook in het geval dat de rechter na de beëindiging van het geschil nog moet beslissen op een verzoek tot proceskosten, is het daarmee gemoeide tijdsverloop niet van invloed op de termijn waarbinnen het geschil over de belastingheffing is (of behoorde te zijn) beëindigd. Dit geldt ook indien het geschil inzake de belasting niet is beëindigd door een uitspraak van de rechter, maar door de kennisgeving van een beslissing van de inspecteur (of de heffingsambtenaar).

Nu was er nog een interessant aspect aan deze casus. De inspecteur had voorafgaand aan het doen van uitspraak op bezwaar een brief gestuurd met de mededeling dat tegemoet gekomen werd aan het bezwaar en dat de uitspraak op bezwaar binnenkort afzonderlijk zou worden toegezonden. Eindigt de redelijke termijn nu met die brief, of pas als uitspraak op bezwaar wordt gedaan? Volgens de Hoge Raad kan niet alleen betekenis worden toegekend aan een mededeling in de vorm van een uitspraak op bezwaar. De rechtbank had dan ook terecht geoordeeld dat het geschil inzake de belastingheffing is geëindigd met de brief, en dat het tijdsverloop na de datum van de brief buiten beschouwing moest blijven.

Ik zou mij kunnen voorstellen dat er bepaalde bezwaarprocedures zijn, waarbij belanghebbenden voordat uitspraak gedaan wordt al schriftelijk op de hoogte worden gesteld van het feit dat aan het bezwaar tegemoet gekomen wordt. Dat kunnen bijvoorbeeld bezwaren zijn waarbij de taxateur al een taxatieadvies heeft afgegeven waarin aan de voorgestelde waarde wordt tegemoetgekomen, of een belastinggeschil waarbij geconcludeerd wordt dat de (naheffings)aanslag ten onrechte is opgelegd, maar nog geen conceptuitspraak is opgesteld.

Voor zover een dergelijke mededeling gedaan wordt binnen zes maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, zou de belastingrechter in mijn optiek niet meer kunnen concluderen dat, als uiteindelijk toch niet binnen twee jaar uitspraak gedaan wordt door de rechter, de vertraging ook (deels) te wijten is aan de te lange afhandeling van het bezwaarschrift.

Tot slot nog een algemene tip. Er zijn ook rechtsbijstandsverleners die in de bezwaarfase in eerste instantie alleen pro forma-bezwaar instellen en die vervolgens zoveel mogelijk proberen om de afhandeling te ‘rekken’. Naast een eventuele schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn wordt daarmee ook getracht ervoor te zorgen dat niet voor het einde van het jaar uitspraak gedaan kan worden. Dat kan vervolgens weer leiden tot ingebrekestellingen, waarna na twee weken een dwangsom verschuldigd is, als dan nog steeds geen uitspraak is gedaan.

Zeker bij dergelijke rechtsbijstandsverleners is het dus zaak om zo snel mogelijk de gevraagde informatie aan te leveren en vervolgens ook strakke termijnen te hanteren voor het motiveren van de bezwaarschriften en het plannen van eventuele hoorzittingen. Indien mogelijk, dienen deze bezwaren binnen een half jaar afgehandeld te worden. Dan kan ook geen sprake kan zijn van een dwangsom of schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn in de bezwaarfase.

En mocht het desondanks niet lukken om op tijd uitspraak te doen, bijvoorbeeld omdat ondanks daartoe gedane verzoeken niet tijdig gemotiveerd wordt, of omdat gemachtigde vrijwel niet beschikbaar is voor het houden van de hoorzitting, dan kan nog aangevoerd worden dat de te lange afhandelingstermijn het gevolg is van de proceshouding van de gemachtigde. Want er kan geen sprake zijn van spanning en frustratie over het uitblijven van de uitspraak door vertraging die veroorzaakt is door de gemachtigde, zoals recent nog is geoordeeld door de Rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2022:7912).

Robert Duits

Fiscaal adviseur lokale belastingen

Ruim 20 jaar werkzaam in de Wet WOZ en de lokale belastingen. Gespecialiseerd in de Wet WOZ, rioolheffing, verblijfsbelastingen, ondernemersfondsen en kostentoerekeningen.

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.