Uitbraak coronavirus is geen bijzondere omstandigheid die een verlenging van de termijn van berechting rechtvaardigt

De heffingsambtenaar stelt dat de behandelduur bij de rechtbank langer heeft geduurd door de Covid-19 pandemie. Alleen al het uitstel van de zitting van 15 juli 2020, in verband met de coronamaatregelen, tot in februari 2021, rechtvaardigt een verlenging van de termijn met 7 maanden. Het hof overweegt dat de uitbraak van het coronavirus in 2020 niet in algemene zin mag worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die een verlenging rechtvaardigt van de termijn van berechting van 2 jaar die in de regel als redelijk is aan te merken. De uitbraak van het coronavirus vormt alleen een bijzondere omstandigheid als partijen waren uitgenodigd voor een onderzoek ter zitting in de periode 17 maart 2020 t/m 10 mei 2020 waarin de gerechtsgebouwen gesloten waren (HR 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752). Nu de zitting was gepland op 15 juli 2020, dus buiten de genoemde periode, vormt het uitstel van de zitting geen bijzondere omstandigheid. X komt aldus voor een vergoeding van immateriële schade in aanmerking. 

Terug naar kennisbank

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.