Rioolrechten; rioolafvoerrecht naar maatstaf hoeveelheid afgevoerd hemelwater

Aan belanghebbende zijn aanslagen rioolafvoerrecht van de gemeente Opmeer voor de jaren 2001 en 2002 opgelegd. Deze aanslagen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, door het Hoofd Afdeling Financieel Beleid en Belastingen van de gemeente Opmeer bij uitspraak gehandhaafd. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld. Het rioolafvoerrecht wordt op grond van de Verordening mede geheven naar het aantal kubieke meters afgevoerd hemelwater. Het aantal kubieke meters hemelwater wordt berekend door het aantal vierkante meters bebouwd en/of verhard grondoppervlak van het eigendom te vermenigvuldigen met de gemiddelde neerslag, waarbij de gemiddelde neerslag wordt gesteld op het gemiddelde van de door het KNMI gepubliceerde hoeveelheden neerslag in de 10 aan het belastingjaar voorafgaande kalenderjaren. De onderhavige aanslagen zijn opgelegd betreffende opslaghallen met een bebouwd/verhard grondoppervlak van respectievelijk 7.000 en 4.000 m2. De hallen beschikken over een toilet waartoe jaarlijks één of enkele kubieke meters water van het waterleidingbedrijf worden verbruikt. Dit water wordt geloosd op het gemeentelijk rioleringsstelsel waarop alle bedrijven op het industrieterrein zijn aangesloten. In geschil is onder meer of de gemeente de hoeveelheid hemelwater tot de maatstaf van heffing van het rioolafvoerrecht mag rekenen en, zo ja, of deze heffingsmaatstaf in dit geval leidt tot een onevenredig hoge heffing. Het Hof overweegt, dat gemeenten bevoegd zijn om de kosten van de gemeentelijke riolering te verhalen via een door haar te kiezen maatstaf van heffing onder de voorwaarde dat deze maatstaf niet leidt tot een willekeurige en onredelijke heffing die de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid niet voor ogen kan hebben gestaan, dat de maatstaf van heffing niet in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel en dat de maatstaf niet afhankelijk is van het inkomen, de winst of het vermogen van de belastingplichtige. Geen rechtsregel verbiedt volgens het Hof om in de maatstaf van heffing van het rioolafvoerrecht mede te betrekken de hoeveelheid hemelwater die door de gebruiker van een eigendom op de gemeentelijke riolering wordt geloosd. Wel dient te worden beoordeeld of de door de gemeente voor dat gebruik vastgestelde heffingsmaatstaf niet in strijd komt met de hierboven weergegeven restricties.
Het Hof overweegt dat er geen sprake is van willekeurige of onredelijke heffing, zodat belanghebbendes middelen falen. Het Hof overweegt hiertoe dat het feit dat van belanghebbende relatief hoge bedragen aan rioolafvoerrecht worden geheven terug is te voeren op de grote omvang van het bebouwde en verharde grondoppervlak van de eigendommen, waardoor veel hemelwater via de riolering moet worden afgevoerd, dat de gemeente de gemiddelde neerslagcijfers van het KNMI mag gebruiken, nu niet is gesteld of gebleken dat in Opmeer minder neerslag valt, dat voor de afvoer van hemelwater vanaf openbare plaatsen gezien het arrest van de Hoge Raad van 10 april 1996 (nr. 30 251, BNB 1996/207) geen rioolafvoerrecht geheven hoeft te worden, dat de berekening van de hoeveelheid hemelwaterafvoer bij huishoudens achterwege gelaten mag worden door de gemeente, omdat het aantal kubieke meters niet uitkomt boven de 500 m³ (waarvoor een basistarief geldt), dat niet relevant is dat de kosten van beheer en onderhoud van de rioleringsbuis waarvan belanghebbende gebruik maakt zeer gering zijn, omdat er geen directe relatie hoeft te bestaan tussen de hoogte van de heffing en de omvang van de verleende dienst, dat de gemeente bij de heffing geen rekening hoeft te houden met de mate van vervuiling van het afgevoerde water, dat niet van belang is dat belanghebbende al voor de aanleg van de riolering heeft betaald in de grondprijs, omdat het hier gaat om een rioolafvoerrecht en niet om een rioolaansluitrecht, dat niet van belang is dat andere gemeenten de afvoer van hemelwater niet in de heffingsmaatstaf betrekken en dat tenslotte niet relevant is dat belanghebbende ook waterschapsbelasting betaalt.
Het Hof overweegt dat de maatstaf van heffing ook niet in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel en evenmin draagkrachtafhankelijk is, zodat de gemeente de heffingsmaatstaf bevoegdelijk heeft vastgesteld. Tot slot overweegt het Hof dat de aanslagen ook niet zijn opgelegd in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat de gemeente geen begunstigend beleid heeft gevoerd en de heffing inzake de afvoer van hemelwater in de minderheid van de gelijke gevallen achterwege is gebleven. Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

 

Terug naar kennisbank

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.