Rioolrecht; kostentoerekening kapitaallasten en oninbare vorderingen

Aan belanghebbende is een aanslag rioolafvoerrecht 1996 opgelegd. Tussen partijen is in geschil of de geraamde baten van het geheven rioolafvoerrecht uitgaan boven de geraamde lasten welke aan dat afvoerrecht mogen worden toegerekend. Belanghebbende stelt, dat:  
1. de gemeente ten onrechte alle kosten van onderhoud en beheer toegerekend heeft aan het rioolafvoerrecht; 25% van deze kosten had moeten worden toegerekend aan het aansluitingsrecht;
2. de raming van de opbrengst "bruto" dient te geschieden; de gemeente mag geen percentage wegens oninbaarheid in mindering brengen; niet duidelijk is of de gemeente ook de kosten "netto" heeft geraamd;
3. de aan de uitvoering van de Lozingsverordening verbonden kosten slechts zijdelings te maken hebben met de riolering; zij zijn ten onrechte in de raming begrepen;
4. met de Verordening ten onrechte ook de kosten verbonden aan het afvoeren van regenwater worden verhaald.
1. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 31 maart 1999, BNB 1999/221*, komt aan de gemeente in het onderhavige geval een zekere vrijheid toe bij de beantwoording van de vraag welk deel van de rioleringskosten zij wil dekken door middel van
het rioolafvoerrecht en welk deel door middel van het rioolaansluitrecht.
Die vrijheid ontslaat de gemeente niet van de verplichting op controleerbare wijze vast te leggen welke uitgaven zij in welke mate door elk van de heffingen beoogt te dekken. Evenmin mag zij kosten die slechts zijdelings met de riolering samenhangen omdat zij nagenoeg geheel andere doeleinden dienen, door middel van een rioolrecht dekken.
De gemeente overschrijdt niet de grenzen van de genoemde vrijheid door alle kosten van onderhoud en beheer van de riolering toe te rekenen aan het rioolafvoerrecht. Zij heeft die toedeling ook voldoende controleerbaar vastgelegd.
2. Geen comptabel voorschrift of andere rechtsregel verzet zich ertegen dat de gemeente bij de raming van de baten van het rioolafvoerrecht rekening houdt met het ervaringsgegeven dat een gedeelte van de te heffen bedragen oninbaar zal blijken te zijn, door de geraamde baten met ca. 1% te verlagen.
3. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 279 Gemeentewet (oud), waarvan de inhoud voor zover hier van belang in artikel 229b Gemeentewet (tekst tot 1 juli 1996) is overgenomen, komen de kosten van toezicht en controle die ertoe bijdragen dat de gemeentelijke voorschriften ter zake worden nageleefd, niet voor verhaal door middel van rechtenheffing in aanmerking.
Een gedeelte van de kapitaallasten (circa 25%) hebben evenwel geen betrekking op de in de wetshistorie bedoelde activiteiten in de sfeer van de handhaving van gemeentelijke voorschriften, maar op de algemene controle binnen het rioolstelsel van het sulfaat- en vetgehalte, de zuurgraad en de temperatuur van het afvalwater, en het laboratoriumonderzoek van de genomen monsters, ter voorkoming van hogere onderhoudskosten.
Dergelijke kosten houden voldoende verband met de riolering om verhaal daarvan door middel van het litigieuze rioolafvoerrecht te rechtvaardigen.
4. De omstandigheid dat door middel van één en hetzelfde rioleringsstelsel van de gemeente zowel afvalwater uit woningen en bedrijfspanden als regenwater wordt afgevoerd, brengt mee dat de afvoer van afvalwater en de afvoer van regenwater onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden; derhalve behoeven de kosten van de afvoer van regenwater - aangenomen al dat het mogelijk is deze te specificeren - niet uit de raming van de kosten van de riolering te worden geëlimineerd.

Terug naar kennisbank

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.