Reinigingsrecht; overschrijding limiet van artikel 229b Gemeentewet leidt in beginsel tot partiële onverbindendheid

Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in het reinigingsrecht bedrijfsvuil van het stadsdeel Amsterdam-Centrum opgelegd. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam de aanslag gehandhaafd. Het Gerechtshof Amsterdam heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de heffingsambtenaar alsmede de aanslag vernietigd.
De Hoge Raad overweegt dat het hof in zijn uitspraak terecht en op goede gronden ervan is uitgegaan dat, ook al is de heffing van het reinigingsrecht bedrijfsvuil tezamen met de afvalstoffenheffing in één verordening geregeld, voor het reinigingsrecht bedrijfsvuil afzonderlijk dient te worden onderzocht of het tarief in overeenstemming met artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet is vastgesteld. Het hof heeft voorts geoordeeld dat sprake is van een overschrijding van de limiet met meer dan een verwaarloosbaar klein bedrag als bedoeld in HR 3 november 1999, nr. 34 616, BNB 1999/448. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de aan het reinigingsrecht bedrijfsvuil toegerekende geraamde lasten voor straatreiniging en reinigingspolitie, die € 972.000 bedragen, met een bedrag van € 351.660 uitgaan boven de kosten die aan dat recht dienden te worden toegerekend. Volgens de Hoge Raad doet de bestrijding van deze berekening door de heffingsambtenaar er niet aan af dat de geraamde lasten voor het reinigingsrecht bedrijfsvuil een post bevatten die in strijd met de Gemeentewet is vastgesteld, en dat vaststelling van die post op correcte wijze zou meebrengen dat de geraamde baten de geraamde lasten overschrijden. De Hoge Raad oordeelt dat in zo'n geval in beginsel geldt dat de tariefstelling in de gemeentelijke verordening slechts partieel onverbindend is, namelijk voor zover - nadat uit de lastenraming de (gedeelten van) posten zijn geëlimineerd die daarin ten onrechte zijn opgenomen - de geraamde baten uitgaan boven de geraamde lasten. Van algehele onverbindendheid is echter sprake indien (a) het de gemeente op voorhand duidelijk moet zijn geweest dat de desbetreffende post(en) (in zoverre) niet diende(n) ter dekking van de kosten waarvoor het recht of de rechten op grond van artikel 229, lid 1, letters a en b, van de Wet en de desbetreffende verordening mochten worden geheven, en bovendien (b) na de eliminatie van de desbetreffende bedragen uit de lastenraming, de geraamde baten in betekenende mate uitgaan boven het gecorrigeerde bedrag van de geraamde lasten. Nu in de uitspraak van het hof andere uitgangspunten zijn gehanteerd, dient verwijzing te volgen.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie gegrond.
 

Terug naar kennisbank

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.