Rioolrechten; afvoerrecht grote lozers

In de gemeente Zwolle werd in 1999 een rioolafvoerrecht geheven. De grote lozers maken 1,54 percent deel uit van de belastingplichtigen, zij voerden tezamen 13,8 percent van het totale afvalwater af dat op het riool werd geloosd. De geraamde opbrengst van het afvoerrecht was 10,75 percent van de geraamde totale kosten van de riolering.
Het Hof heeft geoordeeld dat voor het rioolaansluitrecht en het rioolafvoerrecht aparte opbrengstgrenzen gelden waardoor de gemeente op controleerbare wijze moet vastleggen welke uitgaven zij in welke mate door elk van beide heffingen beoogt te dekken. Naar het oordeel van het Hof heeft de gemeente niet controleerbaar vastgelegd welke kosten zij ten laste brengt van de eigenaren onderscheidenlijk gebruikers. Hierdoor kunnen volgens het Hof de geraamde opbrengsten van de beide heffingen niet worden getoetst aan de limieten die artikel 229b van de Gemeentewet stelt. Het Hof is van oordeel dat de aanslag hierom vernietigd moet worden.
De Hoge Raad stelt dat het voor de toetsing aan de opbrengstlimiet van artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet niet van belang is of de geraamde opbrengst van een afzonderlijke heffing al dan niet uitgaat boven de geraamde uitgaven ter zake. Weliswaar dient een gemeente nog wel op controleerbare wijze vast te leggen welke uitgaven zij in welke mate door elk van de heffingen in een verordening beoogt te dekken, maar zulks dient met name nog om toetsing van een bepaalde heffing aan algemene rechtsbeginselen mogelijk te maken.
Het Hof heeft vastgesteld dat de gemeente heeft beoogd door middel van de rioolrechten uiteindelijk al haar rioleringskosten, ongeacht de aard daarvan, door te berekenen aan de genothebbenden van alle aangesloten onroerende zaken en aan de gebruikers van bepaalde onroerende zaken. De lasten zijn begroot op netto ƒ 8.372.900,--, er is in dat jaar gestreefd naar een dekking van 82,95 percent van de kosten uit het rioolaansluitrecht en 10,75 percent uit het rioolafvoerrecht. Naar het oordeel van de Hoge Raad volgt hieruit dat de gemeente voldaan heeft aan de eis dat op controleerbare wijze is vastgelegd welke uitgaven zij in welke mate door elk van de heffingen beoogt te dekken en dat bovendien de opbrengstlimiet van artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet niet is overschreden.
 

Terug naar kennisbank

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.