15 augustus 2022Fiscaal advies

Wetsvoorstel nieuw belastingstelsel waterschappen in consultatie

Paul van den Berg

Fiscaal adviseur lokale belastingen

Eind 2020 heeft de Unie van Waterschappen voorstellen gedaan tot aanpassing van het belastingstelsel van de waterschappen en de minister van Infrastructuur en Waterstaat gevraagd om deze in wetgeving te implementeren. Over de inhoud van deze voorstellen zie mijn eerdere column .

Het eerste zichtbare resultaat van dit wetgevingsproces is de op 4 augustus 2022 geopende internetconsultatie van het wetsvoorstel “Wijziging Waterschapswet en Waterwet voor versterking toepassing profijtbeginsel bij watersysteemheffing, ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en oplossen van enkele knelpunten”. Lees hier meer.

Lezing van dit wetsvoorstel leert dat de voorstellen van de Unie van Waterschappen hierin vrijwel volledig een plaats hebben gekregen. Wel is er soms een iets andere invulling gegeven aan de voorstellen of zijn accenten anders gelegd.

Hierna bespreek ik de belangrijkste onderwerpen.

Kostentoedeling watersysteemheffing

De kostentoedeling bij de watersysteemheffing wijzigt fundamenteel conform de voorstellen van de Unie van Waterschappen. Het gebruik van de waarde als verdeelmaatstaf over de categorieën gebouwd, ongebouwd en natuur wordt vervangen door een verdeelmaatstaf op basis van gebiedskenmerken (verbeterd combimodel). De mate waarin in het gebied van het waterschap sprake is van natuur of van ongebouwde gronden bepaalt de hoogte van het kostenaandeel.

Van de uitkomst van dit (basis)kostenaandeel kan bij ongebouwd en natuur binnen een relatieve bandbreedte worden afgeweken. De Unie van Waterschappen had hiervoor een bandbreedte van + of – 30% voorgesteld. In het wetsvoorstel is gekozen voor een bandbreedte van 25%. Waterschapsbesturen moeten het gebruik van deze bandbreedte motiveren aan de hand van gebiedskenmerken. Als voorbeelden van (extra) kenmerken worden genoemd: de hoeveelheid primaire en secondaire waterkeringen, veel inzet op peilbeheer of vrij afstromend, bijdragen in natura als onderhoud en beschikbaarheid bergingscapaciteit en aanvoer van zoetwater.

Bij AMvB kan deze bandbreedte worden verruimd tot 50%, volgens percentages die bij die AMvB per gebiedskenmerk kunnen worden vastgesteld. Concreet betekent dit dat wanneer een waterschap aan bepaalde kenmerken of voorwaarden voldoet, er ook een ruimere bandbreedte mogelijk is in de kostentoedeling. Het is overigens niet de bedoeling om gelijk bij de inwerkingtreding van de wet deze extra beleidsruimte te geven in een AMvB. Voorlopig geldt de bandbreedte van + of – 25%.

Gebruik van een AMvB maakt het stelsel wendbaar en biedt de mogelijkheid sneller in te spelen op maatschappelijke en technologische ontwikkelingen. Vastlegging in de AMvB biedt de belastingbetaler dan bovendien meer rechtszekerheid.

Verder is nieuw dat de vrijheid die waterschappen nu reeds hebben om het ingezetenenaandeel met maximaal 10% te verhogen, eveneens gemotiveerd moet worden aan de hand van gebiedskenmerken van het waterschap.

Tariefdifferentiatie woningen en niet-woningen watersysteemheffing

Een andere belangrijke wijziging is de introductie van een tariefdifferentiatie tussen woningen en niet-woningen binnen de categorie gebouwd. Ook dit zat in de voorstellen van de Unie van Waterschappen. Hiermee kunnen waterschappen voor woningen een ander tarief hanteren dan voor niet-woningen. Het is niet verplicht. Op deze wijze kan binnen de categorie gebouwd tot een gelijkmatige lastenontwikkeling worden gekomen. Dit heeft vooral te maken met de ongelijke ontwikkeling van de waarde van woningen en niet-woningen in de afgelopen jaren. Zo steeg de waarde van woningen in de periode 2015-2020 met ruim 24,5% terwijl de waarde van niet-woningen in diezelfde periode met 2,6% daalde. Dit heeft geleid tot een lastenverschuiving naar woningen.

Zoals verwacht, zijn in het wetsvoorstel wel grenzen gesteld aan het gebruik dat waterschappen kunnen maken van deze tariefdifferentiatie. De mate waarin tarieven mogen verschillen, wordt begrensd door het verschil in waardeontwikkeling tussen woningen en niet-woningen in het desbetreffende waterschap. Voor de berekening hiervan gaan de waterschappen gebruik maken van het overzicht van WOZ-waardeontwikkelingen dat de Waarderingskamer jaarlijks samenstelt. Op basis van deze ontwikkelingen per gemeente kan het waterschap vervolgens de gewogen gemiddelde waardestijgingen voor woningen en voor niet-woningen voor zijn beheergebied berekenen. De verhouding tussen deze twee gemiddelden wordt vervolgens gebruikt voor het bepalen van het maximum van de tariefdifferentiatie gebouwd. Als peiljaar voor de ontwikkelingen wordt voorgesteld 1 januari van het jaar voorafgaand aan inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel. Dit is dus een soort 0-punt.

Dit betekent dat de scheve waardeontwikkeling van de afgelopen jaren niet alsnog gecorrigeerd kan worden door middel van deze tariefdifferentiatie. Wellicht neemt dit de bezwaren die het bedrijfsleven had tegen deze tariefdifferentiatie enigszins weg.

Plusvoorzieningen watersysteemheffing

De Unie van Waterschappen bepleitte een wettelijke mogelijkheid om de kosten van plusvoorzieningen neer te leggen bij degenen die daarbij specifiek belang hebben. Plusvoorzieningen zijn voorzieningen die een waterschap bovenop zijn normale taakuitoefening treft. Als voorbeelden zijn genoemd: nachtvorst- en verziltingsbestrijding, wateraanvoer, extra veiligheid tegen overstromingen of wateroverlast.
Dit komt in een afgeslankte vorm terug in het wetsvoorstel. De mogelijkheid is beperkt tot wateraanvoerprojecten en heeft de vorm van een tariefdifferentiatie die enigszins vergelijkbaar is met de reeds bestande tariefdifferentiaties. Het tarief van de watersysteemheffing kan maximaal 100% hoger worden gesteld voor in een bepaald gedeelte van het waterschap gelegen ongebouwde onroerende zaken die gebaat kunnen zijn bij wateraanvoerprojecten die tot stand worden of zijn gebracht door of vanwege het waterschapsbestuur op verzoek van tenminste één belanghebbende.
Bijzonderheid is dat het waterschap vooraf een draagvlakmeting moet doen. Het waterschap nodigt alle potentiële bijdrageplichtigen uit het betrokken deel van het waterschapsgebied uit aan te geven of zij de plusvoorziening tegen de extra watersysteemheffing wenselijk achten. De plusvoorziening wordt alleen gerealiseerd als van de ingekomen reacties de meerderheid voorstander is van de plusvoorziening. Het gaat hierbij om een relatief lichte draagvlakmeting waarbij alleen gekeken wordt naar ingekomen reacties.
Ook voor reeds bestaande wateraanvoerprojecten kan het waterschap deze tariefdifferentiatie toepassen, mits uit de draagvlakmeting blijkt dat er voldoende draagvlak voor is.

Zuiveringsheffing en verontreinigingsheffing

Vergeleken met de watersysteemheffing, zijn de wijzigingen bij de zuiveringsheffing en verontreinigingsheffing minder ingrijpend. Ik zal ze kort noemen:

  • waterschappen kunnen de hemelwaterkosten (zoals subsidiëren afkoppelen riolering) uit de zuiveringsheffing bekostigen;
  • waterschappen kunnen de maatregelen voor het opwekken van hernieuwbare energie, ter compensatie van de uitstoot van broeikassen die vrijkomen bij de uitvoering van de zuiveringstaak, bekostigen uit de zuiveringsheffing (tot maximaal driemaal het primaire energieverbruik);
  • waterschappen kunnen de fosfaatterugwinning stimuleren door fosfaat slechts deels te belasten;
  • waterschappen kunnen voor separaat aangeboden afvalwaterstromen (bijvoorbeeld per tankwagen of via een aparte leiding) privaatrechtelijke prijsafspraken maken;
  • de heffingsformule wordt aangepast. Het zuurstofgebruik wordt niet langer vastgesteld met de CZV-methode maar met de TOC-methode. Dit is een technische aanpassing om het gebruik van mens- en milieubelastende stoffen bij de analyse van de vervuilingswaarde van afvalwater te beëindigen. Voor het omrekenen van TOC naar CZV geldt een omrekenfactor van 3 met een afwijkprotocol voor die gevallen waarin die factor niet klopt en zou leiden tot een aanzienlijk te hoge of te lage heffing (kleiner dan 2,5 of groter dan 3,5);
  • er komt een nieuwe werkwijze voor tabelbedrijven. In principe krijgen bedrijven voortaan standaard een afvalwatercoëfficiënt die gelijk is aan het gemiddelde van huishoudelijk afvalwater (klasse 8). Bedrijven die nu in een andere klasse dan 8 vallen (ongeveer 5% van alle tabelbedrijven), houden die klasseindeling voorlopig maar waterschappen moeten voor die bedrijven binnen 10 jaar een individuele afvalwatercoëfficiënt vaststellen door middel van afvalwateronderzoek. Voor bedrijven met een vervuilingswaarde van minder dan 50 ve komt er een nog nader uit te werken praktische regeling met een vereenvoudigde onderzoeksmethode. Dit om de onderzoekslast te beperken.

Slot

Er wordt gestreefd naar inwerkingtreding van het wetsvoorstel op 1 januari 2025. De haalbaarheid zal vooral afhangen van de voortvarendheid van de behandeling in de Tweede en Eerste Kamer, de mate waarin belangenroepen zich hierin roeren en de discussies die daarover ontstaan. De reacties op deze internetconsultatie geven hier waarschijnlijk al een goede indicatie voor.

Paul van den Berg
 

Paul van den Berg

Fiscaal adviseur lokale belastingen

Ruim 30 jaar werkzaam in de lokale belastingen. Bestuurlijke ervaring. Gespecialiseerd in waterschapsbelastingen en Wet WOZ bijzondere objecten.

Deze website maakt gebruik van cookies

De noodzakelijke cookies zijn nodig voor het functioneren van de website. De statistiek-cookies verzamelen geen persoonsgegevens en helpen ons de site te verbeteren. Overige cookies zorgen voor een optimaal werkende website inclusief embedded content. Bekijk het cookiebeleid.